Posts tonen met het label literaire creatie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label literaire creatie. Alle posts tonen

zondag 18 maart 2018

Zondagavond


wit bad
wit schuim
wit van blote kinderlijven

stemmetjes klateren
gelach spettert op
wie houdt het droog
in deze bel van hoop?

ik spoel kleine hoofdjes
ontwar knopen
droog vel
en smeer
tot alles schoon en zacht

klaar voor veel
en voor de nacht

ik val stil
en droog ook mij

er is geen schuim dat blijft





dinsdag 27 februari 2018

Rest.


De grote lever
hijgt ons traag voorbij.

We kijken naar de zwarte vlekken,
de aders,
de vlezigheid.

Het is de glans.

Die schijn van dik vet
en vuile stroperigheid,
het is die glans
die ons herleidt
die ons scheidt.

Wij, het afval, de rest.

___

Opdracht literaire creatie: laat je voor een gedicht inspireren door een auteur in schrijf in die stijl. 

maandag 5 februari 2018

Groots


Ik wil de liefde hevig, de pijn diep
maar niet langdurig en met genoeg tussentijd
voor wat rust, slaap
in mijn eigen bed, wat veiligheid.

Ik wil de wereld zien, naar hoogtes vliegen
en dieptes duiken maar alleen als ik zeker
terug kan keren,
naar jou bijvoorbeeld.

Groots en meeslepend wil ik leven
vanuit mijn zetel dan
met een dekentje en de deur op dubbel slot.



Opdracht literaire creatie: maak een gedicht met een gepikte versregel.
Lees hier het origineel (mooi! mooi!) van H. Marsman.

dinsdag 3 oktober 2017

Zeer Kort Verhaal - Niet genoeg

Soms heb ik het gevoel dat ik het niet intens genoeg heb beleefd, dat het meer had moeten zijn, groter en heviger, het was zo gewoon, op dat moment, al is alledaags niet het juiste woord, en ik kan nu toegeven hoe weinig bijzonder het voelde toen, hoe het gewoon gebeurde, en ik zie vooral hoe ik mijn herinneringen heb geforceerd en van een hevige regenbui een genadeloze storm heb gemaakt, en hoe ik een kom pudding het aura heb toegedicht van een laatste avondmaal, ik weet het, ik heb elk gebaar en elke zucht, ik heb alles groter gemaakt, achteraf, dat besef ik nu, dat ik betekenissen ben gaan zoeken, dat ik in de dagen, weken erna heb gestapeld met woorden, met zwaarte, en hevigheid, omdat alles toch meer zou zijn, belangrijker, groter dan hoe het in werkelijkheid was, en ik besef dat ik een constructie heb opgezet, en dat ik een rol voor mezelf heb verzonnen waarin ik veel meer heb gedaan dan wat ik deed, want dat was weinig en vreemd genoeg, heel gewoon, en dus leef ik in een leugen maar met die leugen is het eenvoudiger leven dan met het idee, of beter, of erger, dan met de waarheid, dat het gewoon was, dat zijn sterven heel gewoon was, gewoon ademen en dan niet meer.

maandag 2 oktober 2017

Zeer Kort Verhaal - In de branding

Hij wou praten over de getijden, zo zei hij dat, en dus stond zij naast hem, in de branding, en haar haren dansten wild in de wind, ze dacht dat ze zo misschien wel mooi was maar hij kon dat niet zien, want hij keek naar de zee en hoe die golfde, het schuim kwam al tegen hun schoenen, ze stopte haar handen diep in haar zakken, wat had ze nu te vertellen, wat kon ze zeggen, ze had niet meer woorden dan eb en vloed maar hij begon te praten en vier uur later wist ze dat het dus de maan was, en haar aantrekkingskracht op het water, en ook wist ze dat ze nooit meer bij iemand anders wou zijn dan bij hem, de zee was nu ver weg, maar ze was gelukkig alsof ze nu pas voor het eerst in haar leven zekerheid had: de zee komt terug.

maandag 26 juni 2017

Ik droeg een gedicht voor.

Zaterdag was het open dag op de academie. En ik heb daar in het auditorium een gedicht voorgedragen. Ik deed alsof het niks was. Maar het was niet niks. Het was leuk, het was spannend, het was verwarrend,... Het was niet niks.

Ik ga naar de academie om te schrijven. Ik zit daar heerlijk in mijn comfortzone en door de opdrachten ga ik daar soms zelfs een beetje buiten. Maar daar stopt het. Ik ben opgehouden met gedichten voor te dragen tot ik op het einde van het tweede jaar Woordkunst werd neergehaald. Zo voelde dat toen, ik heb daar geen andere woorden voor.

Toen ik me inschreef aan de academie dit jaar, zocht ik mijn attest dat ik al eerder voordracht en reperotoirestudie had gevolgd. Ik vond ook mijn rapporten van op het conservatorium en dat was pijnlijk.
Katelijne mist authenticiteit. 
Katelijne haar tekstzegging is zonder projectie en monotoon. 
Ze doet zo haar best.

Vooral dat laatste. Dat was uiteindelijk de levensles die ik heb overgehouden aan die twee mislukte jaren: je best doen is niet genoeg.

Ik heb er jaren over gedaan om het een plaats te geven. Mijn lieve vriendin en lotgenote heeft me daar ongelofelijk in geholpen, de vele flessen rode wijn tijdens die gesprekken vast ook. Het gekke is, ik ben in die twee jaar ook nooit echt gelukkig geweest. Ik heb tijdens die opleiding met bijzonder weinig plezier op het podium gestaan, het was allemaal een strijd, stress en heel veel onbegrip langs alle kanten. Het lichtpuntje waren gek genoeg de theoretische vakken zoals filosofie en natuurlijk ook creatief schrijven. Waarom was ik dan zo radeloos toen ik gebuisd was en er geen toekomst voor mij was?

Het spelplezier was er gelukkig nog, en dat heb ik in de jaren daarna bewust opgezocht en aangewakkerd. We hebben ons eigen theatergezelschapje Fisk opgericht. De eerste voorstelling was een knaller. De rest wat minder, maar het belangrijkste was: we speelden. We durfden te spelen.
Maar geen gedichten. Nooit meer gedichten. Geen voordracht. Nee. Na twee jaar wist ik nog minder wat dat eigenlijk was, voordracht, en wat ik daar in godsnaam op dat podium stond te doen. Nee, gedichten voordragen, dat is echt nergens voor nodig. Dat de dichters het maar zelf doen.

Enkele maanden geleden schreef ik een gedicht over Doornroosje. Een gedicht waar ik tevreden over ben. En toen was er die vraag voor de Open Dag. Twee pianisten zouden Ma mère l'Oye spelen van Ravel. En de schilderklas zou hierbij schilderijen maken. En daartussen zouden wij dan bewerkingen voordragen van sprookjes. Mijn klasgenoten maakten heerlijke teksten over Klein Duimpje, Belle (en het beest), De Tovertuin,... En ik had eigenlijk al dit gedicht. Dus ik zei ja.

En toen was het woensdagavond en repetitie. Net toen ik compleet begon te panikeren (WAAROM? WAT DOE JE NU? JE HAAT DIT! JE WIL DIT NOOIT MEER DOEN!), begonnen de pianistes te spelen. En ik zag de schilderijen. Ik moest bijna huilen omdat ik zomaar op een doordeweekse avond op een schoteltje zoveel schoonheid kreeg aangeboden. Wat een mooie muziek.

En dus stond ik daar, zaterdag, in het auditorium. En ik droeg een gedicht voor. Ik deed alsof het niks was, maar het was zo veel.

---

Een van de schilderijen (van Myriam Dreessen), een student schilderen aan de academie van Berchem.



De vingerhoed van Doornroosje


Ze zeggen
dat ze zich dodelijk had geprikt.

Ze zeggen ook:
hij verstikte haar.
met een klosje garen
onbekend van welke kleur.
Ze zeggen ook:
met een vlijmscherpe stofschaar.

Hij wilde haar
dicht bij zich
maar bij het hechten
maakte hij vele kleine wonden.

Nu zat hij eenzaam
op haar torenkamer,
liet lappen satijn en zijde
door zijn handen glijden
- al snel was alles doorweekt.

Hij dronk zijn eigen zoute tranen
uit haar vingerhoed
en stierf
verbitterd.



donderdag 22 juni 2017

Tot later, je liefste - twee brieven

Jeff Wall - The Destroyed Room

Brief 1


Mijn liefste

Sorry voor de rommel.
Ik heb overal gezocht.

In de ladenkast lag er niets. Niet tussen jouw en niet tussen mijn onderbroeken. Niet tussen mijn panty’s, niet tussen jouw collectie witte sokken.
Ik heb gewoeld, mijn liefste, tussen onze lakens, tussen hemden, tussen dikke sjaals voor de winter en dunne zomerkleedjes. Ik was wanhopig.

Waar heb je het gelaten?
Niet onder het bed, niet achter het bed, niet in het bed. Ik heb de matras moeten opensnijden, dat spijt me, ik denk dat je op de andere kant nog wel kan slapen.

Toen bedacht ik dat je het misschien achter de muur had verstopt. Het was best zwaar om achter de wand te kijken, maar ik vond alleen stof, veel stof dat mijn ogen deed tranen. Achter de wand zit dikke zachte oranje wol, die ons jarenlang warm heeft gehouden in deze kamer en onze geluiden heeft gedempt. Het kreunen, het zingen, het roepen, het schreeuwen. En ten slotte, de geluiden van mijn vernielzucht deze ochtend.

Waar verstop je liefde?

Niet onder een tafel. Blijkbaar ook niet in een kast. Niet in broekzakken, zelfs niet in de neus van mijn dansschoenen. Niet in mijn doos met goedkope juwelen, niet achter de glazen van mijn zonnebril.

Je hebt me deze ochtend gezworen dat er nog liefde was.
Ik heb overal gezocht. Als een dier heb ik mijn hol uitgekamd. Bij alles wat kapot ging, werd de wanhoop groter. Ik heb enkel mezelf heel gelaten omdat ik daar de vorige dagen alles al had doorzocht.


Misschien heb jij gelogen.
Misschien heb ik niet goed gezocht.
Ik heb niets gevonden, mijn liefste.



Het spijt me van de rommel. Je zal moeten opruimen.
Ik help je doordat ik mezelf heb weggeborgen op een plek hier ver vandaan.



Tot later,
Je liefste



(P.S. De deur heb ik meegenomen. Het is deur waarlangs jij mijn leven bent binnengestapt. Nu stap ik uit jouw leven met die deur. Ik hoop dat je dat begrijpt.)

----

Brief 2


Ik verlaat je.


Met kleerscheuren
en krassen op het lijf.
Met een getekende ziel
en een bezwaard hart,
gekrompen ook, zo klein
het had van het kind kunnen zijn
dat ik nooit was.

Ik verlaat je.

Ik laat je de resten
van wat niet heeft mogen zijn,
de puinhoop
van liefde die niet werd voldragen,
deze miskraam
waarover we niet kunnen praten.

Ik meet de schade op,
lik mijn wonden
en vlucht van het geweld
dat ik mijzelf aandoe
door van jou te houden.

Het spijt me niet.
Vernieling was de enige mogelijkheid.
En ik weiger het herstel,
want dat voedt mijn grootste angst: dat ik herval
en me weer verlies aan jou.

Ik verlaat je,
mijn liefste
tot later,
je liefste.

---
Examenopdracht H1 literaire creatie: Verzin een verhaal bij de foto van Jeff Wall. Ik schreef drie brieven bij deze foto, maar de derde was, zoals de jury terecht heeft geoordeeld, overbodig. 

donderdag 11 mei 2017

Gifgroen.

Laat, hij is te laat.

File natuurlijk. Geen tijd meer om een broodje te kopen. Zelfs niet bij het tankstation.

Maar kijk, wat een geluk. Wat ligt daar onder de passagierszetel? Is dat geen…? Ja hoor, een pak koeken. Drie stuks nog. Perfect. Oh, die zijn wak. En proeven ook eigenaardig. Maar geen tijd nu, niet zeuren. Hij propt de koeken in zijn mond en slikt de brij met veel speeksel door.

Daar is nog een parkeerplekje, of nee, kan hij daartussen? Dat moet lukken. Zo, scherp afdraaien. Nu stoppen, terugdraaien. Stop, niet tegen de bumper van die rode Mini. (Een rode Mini? Wie rijdt er nu op deze dorpsschool met een rode Mini?). Te smal, het is te smal. Hij vloekt. Het moet maar. Hij kan aan de andere kant uitstappen. Hij trekt de sleutel uit het slot, kruipt over de versnellingspook richting de andere deur. Au, hij stoot zijn knie. Zijn pijnlijke knie. Een heel weekend heeft hij bij zijn schoonbroer gevloerd. In het groen. Het resultaat was vreselijk: een gifgroene vloer, hij had zijn handen uren in een badje water moeten laten weken om het groen er ook maar enigszins af te krijgen. Vijf uur op zijn knieën. Voor een lelijke vloer in een lelijke keuken. Ach. Modern zeker.

Kom, snel, hij moet zich haasten. Waar is dat klaslokaal? En oh, is dat zijn maag? Dat geluid? Zo luid?

Daar loopt iemand. Zou zij met die Mini rijden? Nee, daar is ze te jong voor. Te lelijk ook. Nee, kom, zo mag hij niet denken. Hij is geen wandelend cliché. Of ze weet waar de tweede kleuterklas is. Hij komt voor een stagebezoek. Ja, van Lien, dat klopt. De gang door, naar links, naast de dramaklas. Ok.
De dramaklas? Hopelijk wordt het geen dramaklas, daar in de tweede kleuterklas. Lien had haar jaar al gedubbeld. Mooi meisje dat wel, maar om voor een klas te staan… hij was benieuwd. Oh, weer dat geluid. Het is zijn maag. Die koeken, die koeken natuurlijk. Zeker vervallen.

Zijn gsm, hij moet zijn gsm zeker uitzetten. Zijn vrouw heeft de beltoon veranderd. Het is een signaal, had ze gezegd. Als iemand hem nu een bericht stuurt, kreunt zijn gsm. En als hij wordt opgebeld klinkt ‘Sex on the beach’. Een signaal, een signaal. Hij had het wel begrepen, ja. Zijn vrouw wou altijd seks, elke avond liefst. En ‘s ochtends. Hij werd al moe van die gedachte. Het had nochtans zijn effect niet helemaal gemist, zijn kreunende gsm. Hij was opgewonden na wat heen en weer ge’sms met een van zijn maten. Kreun. Acht uur in Den Billenkletser? Kreun. Ik vraag of de Svekke ook meekomt. Kreun. Een goei trappistje zal me smaken. Kreun. Tot morgen.
Dat was raar. Heel raar.

Oh, krampen, nu zijn het echt krampen. Hoe lang lagen die koeken daar eigenlijk al? Een wc, is hier een wc? Hij grijpt zijn gsm, 13u04. Vier minuten te laat al. Au, nee, hij moet echt eerst naar de wc. Daar? Ja, dat lijkt op een wc. Nu moet hij nog lopen zelfs. Au, zijn knieën.

Hij stormt de wc-ruimte binnen en opent de eerste deur. Een mini wc. Zo eentje voor kleuters. Oh help. Hij opent de tweede deur, de derde deur. Allemaal mini wc’s. Krampen, krampen. Het moet dan maar, kom, hij heeft geen tijd om een normale wc te zoeken.

Ah nee verdorie, geen slot natuurlijk. Al die veiligheidstoestanden. Hij snokt zijn riem los, trekt in een beweging zijn broek en zijn onderbroek tot op zijn enkels, en bukt zich diep om op het wc’tje te gaan zitten. Wat is dit klein. Zijn knieën steken helemaal uit. Knalgroen. Oh, zijn darmen. Wat een opluchting. Wat een stank ook. Oef. Dat doet deugd.

Kom, snel nu, dat hij toch nog een beetje een goede indruk kan maken. Hij reikt naar de wc-rol en trekt. Hij trekt te hard blijkbaar, want de rol wipt van de houder en rolt onder de deur door, ver uit zijn bereik. In zijn hand houdt hij een enkel velletje vast. Oh god. Ook dat nog. Hij overdenkt gedurende een ogenblik de mogelijkheden. Dat ene velletje alvast gebruiken. Broek omhoogtrekken en de rol gaan pakken. Of proberen de rol te pakken met zijn arm onder de deur door. Ja, dat is misschien beter. Maar dan hoort hij voetstappen.

Oei, daar rolt het wc-papier. 

Wie zit hier op het wc’tje? Heb je hulp nodig, kleintje?

En voor hij het goed en wel beseft, gaat de deur open. Daar staat de juf die hem zonet de weg heeft getoond. Daar zit hij, een volwassen man van bijna veertig, met zijn broek op zijn enkels op een mini wc. Met één velletje wc-papier in zijn hand. En gifgroene knieën. De juffrouw is sprakeloos, ze staart hem aan en maakt geen aanstalten om de deur terug te sluiten. Ze blijft gewoon kijken. En net op dat moment gaat zijn gsm.

I wanna have sex on the beach. Common’ move your body. Sex on the beach.


Dit krijgt hij nooit uitgelegd.


 
---
Opdracht literaire creatie: een humoristisch sketch. Een sketch is het niet helemaal geworden. Humoristisch is het hopelijk wel. 

dinsdag 2 mei 2017

Hij gloedt.

Steve McCurry - Unguarded Moment

Alles werd oranje. Zijn huid. Zijn baard. Zijn nagels. Het wit van zijn ogen. Langzaam, zoals de zon, zoals het leven zich dagelijks op gang trekt.

Haaruitgroei? Dat was het niet, het ging omgekeerd. Het oranje kroop in zijn haar, van de punten tot aan de wortels. Het oranje sloop in de plooien van zijn oude huid, tussen de rimpels van zijn verweerde gezicht. Het oranje drong binnen langs zijn voetzolen, de gloed van het woestijnzand stroomde in zijn lijf omhoog. Zonder haast.

Goud? Goud is niet meer dan een imitatie van oranje, een poging om het effect van een kleur te vangen in een woord. Hij dacht niet na over wat hem overkwam, laat staan over de woorden ’oranje’ of ‘goud’. Hij haalde zijn schouders op, plukte een onbeduidende bloem, trok de witte kroonblaadjes zorgvuldig uit en kauwde met lange, trage bewegingen op het oranje hart en slikte. Op zijn lip parelde een oranje druppel.

Hij begon te gloeien. Hij was zijn eigen geruststelling in een gitzwarte nacht. Hij was een zon bij het ontwaken, hij was de wereld en de tijd voor. Hij was nooit moe of afwezig, hij brandde.

Ooit was hij begonnen bij groen. Blauw was hij nooit geweest. Rood had hij, veel eerder dan andere jonge mannen, van zich afgeschud. Hij had zich ontdaan van die kleur, hij had die kleur verworpen, bijna had hij ze vernietigd. Maar het roodste rood komt net vrij door geweld. Dus hij vluchtte van het rode, harde, gejaagde leven.
En nu, jaren later, leunde hij, zacht oranje als hij was, voorzichtig tegen het rode aan. Behaaglijk bijna, of dankbaar. Hij wist dat rood de reden was geweest van zijn vlucht, maar tegelijk die vlucht had mogelijk gemaakt.

Tot hier. Dit. De gloed die hem voedt, in leven houdt. Hij rimpelt, verdroogt, verweert en wordt broos. Door de gloed. Dankzij de gloed. Omwille van de gloed. Ondanks de gloed. De gloed houdt hem hier en laat hem tegelijk zachtjes gaan. In het leven en tegelijk, elke dag verder weg van het leven. Zo zal hij smelten, zo zal hij gloeien.

---
Opdracht literaire creatie: Verzin een verhaal bij een foto van Steve McCurry. 

zondag 26 februari 2017

Het zou nog een lange zomer worden.



En weer kan ze niet slapen.

Ze draait rusteloos in haar laken en verbiedt zichzelf aan hem te denken. Het is warm, zelfs ‘s nachts wanneer de zomerwarmte zich ongevraagd als een extra deken om haar heen legt. Haar lange haren liggen uitgespreid op het kussen, haar ogen wijd open. Ze ligt op haar zij en staart naar de witte muur. Zo ligt ze het liefst, zo heeft ze een heel canvas om haar geheimen en verlangens op te projecten, om te kunnen zien wat er door haar hoofd woelt.

Niet aan hem denken, dat maakt het erger. De slapeloosheid dan. De rest, dat is al erg, dat kan niet erger, dat kan niet nóg meer of nog heviger. Ze zucht diep. Nog meer warme lucht, nog minder zuurstof, het is zo vol in haar kamer. Ze wrijft een haar van haar rechterslaap tot achter haar oor en ze denkt aan de kapper waar hij ook gaat. Dat mag. De kapper is maar de kapper, nee, ze denkt niet aan hem.

De vorige keer had ze bij de kapper plots zevenentwintig euro moeten betalen. Ze had het biljet van twintig en het biljet van vijf dat ze van haar moeder had gekregen in de broekzak van haar jeans gepropt, maar dat was dus niet genoeg. De kapper mompelde iets over een verhoging van de prijs van het water en daar stond zij. Haar lange haren met frisse puntjes, mooi in vorm geblazen door het meisje dat ook haar haren had gewassen. Het was een mooi meisje, zo wou zij ook worden. Iets groter misschien, maar met net zulke borsten en fijne vingers en zo zelfzeker in haar handelingen. Shampoo inwrijven, haren kammen, het kappersmeisje aarzelde niet. En voor elke nieuwe beweging, had ze naar haar geglimlacht via de spiegel. Niet om goedkeuring te vragen of voor een bevestiging, maar om iets te delen, om te zeggen dat het goed gaat, dat het mooi wordt, dat het fijn is wat er tussen hen gebeurt, het kammen, het knippen, het blazen.

Twee euro te weinig. Ze draaide haar hoofd, maar het meisje was de dunne haren van een oude vrouw aan het wassen. En dan nog, zij had haar niet kunnen redden. Haar hoofd was rood, ze zag zich in drie spiegels tegelijk.

‘Ach kind, vraag het aan je moeder en kom straks nog twee euro brengen.’

Ze had de kapper aangestaard en voelde zich vernederd. Ze was groot, ze was rustig en trots geweest, ze had zonder aarzelen gesproken - de puntjes alsjeblief, en vooraan mag het wat korter -, ze had achteloos in magazines gebladerd en heel volwassen haar ogen gesloten tijdens het haren wassen. En nu maakte de kapper haar weer klein, hij maakte van haar het meisje dat ze was maar niet langer wou zijn.

‘Kom kind, zit er niet mee in. Vraag het aan je mama.’

Op dat moment zag ze ook hem in drie spiegels en hij was mooier dan ooit en ze kon zich niet voorstellen wat hij bij de kapper deed want het was perfect, zijn haar, zijn gezicht, de kleur van zijn hemd en zijn wenkbrauwen, alles was zacht aan hem, dat kleine vlekje op zijn wang, zijn lippen en dat putje in zijn kin, alleen die blik, nee, niet die blik. Hij keek naar haar zoals je naar een kind kijkt, en viste achteloos een muntstuk van twee euro uit zijn broekzak en drukte het in haar hand.



Op de witte muur in haar kleine kamer vol drukkende zomerhitte ziet ze opnieuw hoe zijn hand het muntstuk in het hare drukt. Het was een aanraking, van zijn hand en de hare, zij had het zicht voorgesteld, op vele manieren, al die avonden dat ze hier lag, in haar oude bed met een dekbedovertrek van een of ander tekenfilmfiguur dat ze vroeger leuk vond. Hoe hun handen elkaar zouden raken, en hoe ze niets zouden zeggen, alleen maar zouden kijken. Vorige week was er niets gezegd en ze hadden alleen maar gekeken, maar het was het ergste wat het maar kon zijn. Want hoe zij daar stond, en hoe hij haar raakte en hoe de kapper naar haar keek, het was zo onvermijdelijk, zo duidelijk, zo weinig gelijkend op wat zij zich had verbeeld.

Ze is nog een kind. Een kind van vijftien, maar een kind.

Ze draait zich op haar andere zij, weg van de muur, weg van de herinnering, weg van hem. Ze probeert aan ijsjes te denken, aan een zwembad, aan het boek dat ze zou vragen voor haar verjaardag.



Het zou nog een lange zomer worden vol slapeloze zwoele nachten, maar dan zwoel zoals het voor meisjes van vijftien is: je begrijpt alles van de wereld maar het is nog niet voor jou. Je zit er middenin, je ademt het, je voelt de hitte, je poriën staan net zo open als die van andere vrouwen, maar zij kunnen het zwoele voluit beleven en zij, zij kan alleen maar kijken.

Ze staat er middenin maar het glijdt langs haar heen, ze kan helemaal niets.


vrijdag 17 februari 2017

De vingerhoed van Doornroosje


Ze zeggen
dat ze zich dodelijk had geprikt.

Ze zeggen ook:
hij verstikte haar.
met een klosje garen
onbekend van welke kleur.
Ze zeggen ook:
met een vlijmscherpe stofschaar.

Hij wilde haar
dicht bij zich
maar bij het hechten
maakte hij vele kleine wonden.

Nu zat hij eenzaam
op haar torenkamer,
liet lappen satijn en zijde
door zijn handen glijden
- al snel was alles doorweekt.

Hij dronk zijn eigen zoute tranen
uit een vingerhoed
en stierf
verbitterd.

vrijdag 3 februari 2017

Gedicht voor Oona

Bijna zes


Ze is vijf maar we zeggen bijna zes.


Een blokkendoos, een houten trein en puzzels
al jaren eenzaam, werkloos op haar kamer
want zij speelt alleen voor een publiek
alsof ze niet kan bestaan zonder een toeschouwer in haar leven.
Ze leeft nu al van applaus, zo is zij
en zo ben ik, dat ik na amper weerstand,
- speel toch even alleen -
in mijn handen klap en kussen geef en zeg mijn liefste meisje
en ze straalt nog meer
of ben ik dat
we spiegelen elkaar.


Ze wil weten
hoe dan de eerste aap op de wereld
en met welke kleur een kameleon wordt geboren
en of een bacterie dan zelf weet
is hij goed
of is hij slecht.

Er zit zoveel in haar hoofd:
ze praat zich doorheen duizend scènes en mogelijkheden
en dan nog eens alles waar ze geen woorden voor heeft.
Ik trek haar tegen me aan
streel haar lange blonde haren en maak een nieuwe paardenstaart
en probeer vruchteloos
de eindeloze, - wat als, wat als, wat als -
te bedaren.

Maar kijk mama
en ik kijk
en ze stelt weer een vraag
en ik zeg dat ik het niet weet, omdat ik het niet weet
en ik zie hoe ze dat bij me ziet
en dan iets anders vraagt.

En zo tikken dagen, maanden, jaren weg
mijn meisje van bijna zes
dat nooit gewoon speelt en altijd iets vraagt
en ik kan en wil niet anders.

Ik geef.


 

donderdag 19 januari 2017

We zijn op de goede weg

‘En heb je een idee, wanneer het is ontstaan?’

De therapeut kijkt haar recht in de ogen. Het is dus helemaal zoals ze vreesde. Ze zit op een ongemakkelijke stoel, in een ongemakkelijke ruimte, in een ongemakkelijk gesprek.

Er staat een glas water op tafel. En een doos zakdoeken, met een houten omhulsel er rond. Een modieuze verpakking voor iets banaals. Deze ruimte probeert met de moed der wanhoop niet klinisch te zijn, niet kil. Geen fel licht dus, geen witte muren, geen synthetische vloerbekleding. Nee, hier staan houten meubelen, er hangt een grote donkere luster, zware gordijnen. Een kleine leeslamp brandt. Het is allemaal tevergeefs. Het heeft geen zin te verbergen wat iedereen al weet nog voor hij een stap binnen heeft gezet: hier wordt gehuild. En een zakdoek is altijd wit.

‘Of weet je wanneer je die angst voor het eerst hebt gevoeld?’

Ze heeft niet geantwoord op de vorige vraag. Nu krijgt ze een variant. Deze man is getraind in variaties, dat zie je zo. Hij kent de zijwegen, hij wacht op een opening en hij haalt met woorden uit je lijf wat geen hoogtechnologische camera kan zien. Vooruit dan maar.

‘Mijn moeder denkt dat het komt door de tunnel,’ zegt ze. ‘Mijn grootmoeder woonde aan zee. En als we dan op zondagavond terug naar huis reden, viel ik altijd in slaap. En steevast schrok ik wakker in de tunnel onder de Schelde. In het donker dus. Misschien daardoor.’

De therapeut zegt niets. Wakker worden van donker, dat klinkt goed. Zal ze dat er nog aan toevoegen, om hem te overtuigen? Dan kunnen ze naar de volgende vraag.

‘Wakker worden van…’

Hij onderbreekt haar. Redelijk brutaal omdat hij haar niet aankijkt maar zijn blik over het kleine uurwerk op zijn bureau laat glijden.

‘Dat denkt je moeder dus. Maar wat denk jij?’.

Zijn blik blijft hangen op het uurwerk, alsof hij wacht tot er een cijfer zal veranderen. Zulke dingen ziet zij altijd. Ze weet dat hij nu de minuten telt en zijn kans berekent op resultaat. De tweede sessie van hopelijk slechts drie. Hopelijk zowel voor hem als voor haar.

‘Ik weet het niet,’ zegt ze, ‘misschien. Het kan ook iets van bij mijn andere grootmoeder zijn. Het gebeurde niet vaak, maar af en toe gingen we daar logeren. En mijn moeke was streng, dat is ze nog altijd. Dus de deur van de slaapkamer ging toe en het werd aardedonker. En in de straat waar ze vroeger woonde, reed een tram. Dat geluid van die tram, in dat donkere, zwarte. Ik herinner me nog vooral de geur van die kamer. Een geur die ik met niets anders kan verbinden dan die kamer, dat huis. Maar ik kan hem nog zo oproepen, ik weet exact hoe hij ruikt.‘

‘En is dat een geur die je moeilijk vindt? Die je ongemakkelijk doet voelen?’

‘Nee, niet echt, het is niet echt een warme herinnering maar wel een sterk beeld, een sterke geur, maar niet negatief nee. Waarom?’

‘Omdat we zoeken naar het moment dat je bang bent geworden, we zoeken naar het ontstaan van je angst. Of het moment dat je het beklemmende gevoel, wacht, hoe zei je het vorige keer, ja hier heb ik het genoteerd, de angst om te vallen in een pikzwarte put, om eindeloos te vallen, weg te glijden en niets, niets te zien.’

Zijn vinger blijft liggen in het notaboek voor hem. Hij kan zijn eigen hanenpoten nog lezen. Zo had ze dat inderdaad gezegd. Ze kijkt hem aan. Het beginnende baardje staat hem goed. Het mag nog iets langer, vooral op zijn wang is er nog wat weinig haar. Maar hij ziet er niet slecht uit. Wat te oud voor haar. Hoewel.

‘Dus?’

Ja, ze moest weer iets zeggen natuurlijk. Dat zijn de regels; hij stelt vragen, zij moet iets zeggen, hij stelt nieuwe vragen. Variaties. Of zegt gewoon ‘dus’. En dan moet zij antwoorden. En na de laatste vraag betalen.

‘Ja, dus niet zeker? Ik denk niet dat het van daar komt.’

‘Niet erg. Echt niet. Maar laten we teruggaan naar vorige maand. Toen je daar was, toen de angst je overmande, wat was het eerste wat er door je heen ging?’

Vorige maand? Was het al een maand geleden? Het lijkt alsof het nog maar gisteren was, alsof het nog niet is afgelopen, alsof het nog steeds blijft duren, dat ze die donkerte, die zwaarte, dat eindeloze. Ze valt, ze blijft vallen, ze glijdt weg, gitzwart, ze ziet niets en alles is zwaar, dit redt ze niet.

Er is tijd voorbij gegaan. Er is misschien iets gezegd, maar niet door haar.

‘We kunnen volgende week hierop verder gaan.’

Hij staat al recht achter zijn bureau.

‘We zijn op de goede weg.’

Het is een zin die hij vast tegen al zijn patiënten zegt. Omdat hij het zelf wil geloven natuurlijk. Ze geeft hem een hand, bestudeert ondertussen nog eens zijn baardje en loopt de kamer uit, de hal door, de gang in, de trap af, de deur door en ze stapt in het licht. Ze zal niet teruggaan.
Het is te donker daar.


---
Opdracht literaire creatie: Schrijf een verhaal waarin je heden en verleden met elkaar verbindt. 

maandag 19 december 2016

De ontdekkingen van 2016

  • literaire creatie op de academie van Berchem
Moest je het nog niet gemerkt hebben op deze blog, ik schrijf weer. En graag. En met goesting. Maar dat is nog maar de helft van het goede nieuws. Die lessen op donderdagavond zijn zalig. Mijn klasgenoten hebben zeer goede pennen en het is een plezier om hun teksten te lezen en te bespreken. De docent heeft een eindeloze kennis en zo gaat het over boeken, films, de wereld, vrouwenrechten, armoede en weer over boeken. Ik was bovendien vergeten hoe heerlijk het is om een hobby te hebben. De herhaling, de regelmaat. Het is het beste cadeau wat ik mezelf had kunnen geven. Er is geen plan en dat is goed. Ik schrijf gewoon.


  • het vegetarisch hapje van IKEA
IKEA is een familiaal guilty pleasure. Ik gooi al mijn ethische principes en stellingen over duurzame voeding overboord als het over het IKEA-restaurant gaat. Ontbijten voor twee euro, ik vind dat de max.

Ik was dan ook zeer blij toen er een hele tijd geleden vegetarische balletjes (Grönsaksbullar) op het menu verschenen. Die zijn lekker, maar nu ook niet meer dan dat. Het bijgerecht (en dat wisselt met de seizoen) is vaak wel heel lekker en verrassend. En nu is er dus iets nieuws. Bij de food corner aan de kassa's kan je nu na softijs en hotdogs ook een subliem vegetarisch hapje bestellen. Dat zijn drie van die balletjes op een bedje van groenten en tarwekorrels met een heerlijke, pittige saus. Geserveerd in een bootje, dat eigenlijk een wrap is, dus dat eet je mee op. Geniaal. En dat voor zeventig cent.


  • Noorwegen
Onze zomerreis naar Noorwegen was zo fijn dat we alvast een nieuwe reis hebben gepland. We hebben ons jaar in Uruguay gulzig gereisd in Zuid-Amerika en er is een droom om terug te gaan. Maar nu blijkt dat er ook fantastische natuur te vinden is in Noorwegen, en we zijn dan nog helemaal niet ver het land in getrokken. Ik was er al ooit geweest als tiener maar nu kon ik de weidsheid nog meer waarderen. Kamperen met twee kleine kinderen is leuk, kamperen met twee kleine kinderen omgeven door schitterende natuur, is fantastisch. Een foto die zegt hoe eenvoudig het was om daar gelukkig te zijn, ook al was het niet de eenvoudigste periode in mijn leven. Ik kon nergens beter zijn dan daar.



  • Ivanov van Hanna Bervoets
Wat een boek. 
Ik heb mijn rating op Goodreads aangepast naar vijf sterren. Omdat dat boek maar in hoofd blijft spelen. Het is een heel sterk verhaal, met leuke plotwendingen en spannende personages. Het is een origineel thema. Het is ongelofelijk straf geschreven, in opbouw, structuur maar ook in taal. En dan zijn er nog heel wat theoretische, filosofische, ethische bespiegelingen die het boek heel sluw insluipen. Het was een tip van een van mijn klasgenoten op de academie en wat ben ik blij dat dat net het boek bleek dat ik nodig had. Later nog een uitgebreidere blogpost, want ik las nog wel meer goede boeken. Ik heb nog maar 12 dagen om mijn streefdoel van 30 gelezen boeken te halen.  




  • Lopen op andere muziek
Ergens in de lente ben ik terug beginnen lopen en in de zomer dan voor echt. Sinds augustus loop ik trouw twee keer per week. Ik haal weinig voldoening uit cijfers een persoonlijke records, al deed het wel deugd die keer dat ik tien kilometer liep op een uur. Ik geniet van het lopen zelf, maar niet de eerste tien minuten want dat gaat het nog niet vlot en ook niet het laatste kwartier want dan gaat het niet meer vlot. Waar ik het hardst van geniet, is het denken terwijl ik loop. Ik maak mijn hoofd niet vol, ik vúl mijn hoofd als ik loop. En daar mag dan zelfs nog muziek bij, maar daar ben ik dan wel kieskeurig in. En nu ontdek ik dat ik ook op andere muziek kan lopen dan op beats en elektronische muziek. Muziek van Arvo Pärt, Tabula Rasa doet me zweven. Bijna zestien minuten diep ongelukkig zijn en daar doorlopen. Steve Reich, ik kende al langer zijn 'Phases' maar eigenlijk kan je op alles lopen. 'Music voor 18 musicians' zet ik dan op. Al doet Spotify soms gekke dingen met de volgorde van de nummers en dat is hier hoogst onaangenaam. En gezang van het Hilliard Ensemble. Wat winterzon erbij, vroeg in de ochtend, de dag is perfect en hij is nog maar amper begonnen.

  • Het 5:2 dieet
Zo, dan hoef je dat niet meer te vragen. 5:2 is een dieet dat werkt voor mij. Klaar. Ik zal 2017 een stuk lichter ingaan dan 2016 en daar kan ik licht euforisch over zijn. 

  • Citroenspaghetti in 1 pan
Een tijd geleden veranderde de buurtsupermarkt Peeters Govers in een Albert Heijn. Soms mis ik de PG, soms ben ik zo blij met de hollandse prijzen. De AH heeft alvast een troef: een boekske. Ik lees graag kooktijdschriften, maar geef er niet graag geld aan uit. In zo'n tijdschriften staan altijd veel te veel vleesgerechten. En bovendien stikt het internet van de interessante websites en blogs met goede recepten (Hier en hier en hier en hier en nog tips?). Ook in het boekske van de AH spelen vlees en vis de hoofdrol en wordt er over veggie geschreven als 'toe aan iets anders' en 'het nieuwe eten'. Ik kijk uit naar de toekomst waarin de vegetarische keuken gewoon een vanzelfsprekendheid is, zo was ik onlangs bij Barbik en vond ik het zo aangenaam dat er gewoon een kaart is met gerechten waarvan sommige toevallig vegetarisch. Geen apart veggiehoekje als laatste optie dus. Heel lekker gegeten trouwens, maar ik wijk af. Het boekske van de AH dus. Ik heb er toch al regelmatig een recept uit klaargemaakt en de ontdekking van 2016 was ongetwijfeld de citroenspaghetti in 1 pan. Ik zwier er wel nog wat meer tomaten bij en het smaakt beter in de zomer als die kleine tomaatjes heerlijk zoet zijn. Het is vers eten, super snel, heel lekker door die citroen en maar 1 pan om in de vaatwasser te zwieren, dat lukt dan nog net. En ja, spaghetti moet zwemmen in liters gezouten water, maar ik heb meer weg van een gehaaste moeder dan van een oud Italiaans vrouwtje, dus ik denk daar verder niet over na. Moest ik morgen geen geroosterde pompoen eten, dan at ik zeker dit. 


Zo, zeven ontdekkingen. Een dieet maar ook twee dingen om te eten, that's me. Ik denk dat er nog een tweede deel volgt. 



zaterdag 10 december 2016

Juno I

je neusje, je lippen
hoe je vingertje
- door een boterham of in een gaatje,
overal waar het past
en niet mag
ik kijk jij kijkt
en dan,
mijn kleintje,
die lach

je wijst je een weg door de wereld
zegt ja op tien manieren
en nee, nee is geen nee
nee nog even
als je kan
pak me dan
want dan,
mijn kleintje,
die lach

je proeft het leven,
chocola en klanken
verzint woorden
en laat het smaken
je geniet
en ik dan weer van jou
zingen, zullen we zingen
en dan
mijn kleintje,
die lach

je draait handjes en rondjes
zaait sokken
en verzamelt kruimels
ik til je op en snuif je
strijk mijn lippen langs je wang
sluit mijn ogen
maar slechts heel even
want je lach,
mijn kleintje,
en dan

oh, ik tel uren af
tot ik weer dat buikje
die voetjes
je haren en je ogen
je stemmetje, stap stap door de kamer
tot ik weer,
mijn kleintje
die lach





----
Opdracht: portret van een geliefd persoon. 

maandag 5 december 2016

Hendrik, Frans en de rode lippen.

File

Hendrik staart naar de mist die hem nu volledig omsingelt. Zijn blik vindt geen rust.
Zijn de mistlichten aan? Ja.
Afstand houden. Rustig blijven. Traag ademen.
Het zijn toch zeker de mistlampen? Of is dat die knop? Nee, ja. Dat zijn de mistlampen.

Het wordt erger. Alles sluit zich.
Nu is er niets. Er is niets voor hem. Leegte. Het einde van de wereld.
Daar houdt het op en hij rijdt er regelrecht in.
Zijn handen verkrampen rond het stuur. Zweet parelt op zijn voorhoofd.
Zijn blik schiet opzij. Er rijdt een rode auto naast hem. Er zit een dikke rode jas in de auto. En rode lippen. Hij hapt naar adem en blijft kijken. Rood, rood, rood. Er is nog wereld, er is nog kleur.

Daar! Let op!
Hij trapt zo hard als hij kan op de rem.
Hij staat stil. Er is niets gebeurd, alles is in orde.
De wereld is weg maar overal knipperen rode lichten. File.
Hij kijkt snel weer links. Er is geen rode auto te zien.
Jammer, hij wou weten van wie die auto, van wie die jas, van wie die lippen, van wie dat rood.



Kermis

Dat moet hem zijn. Donker haar, een meter tachtig. Normaal gebouwd, zoals hij zelf had geschreven.
Zo’n neus is niet normaal. En zo’n wenkbrauwen al helemaal niet. Of beter: wenkbrauw, enkelvoud, want die loopt als een harde lijn doorheen zijn gezicht.
Nu ziet hij haar, zijn blik kruist de hare.
Ze trekt haar mondhoeken omhoog en loopt naar hem toe. Ze let op haar stap, de ene voet elegant voor de andere, haar heupen laat ze wiegen. Waarom weet ze niet precies.

Ze staan tegenover elkaar.
Zo, zegt hij, dat rood staat je goed.
Sorry dat ik laat ben, zegt zij, file.
Ik ben blij, zegt hij, blij dat je er bent.
Ze zegt niets.
Om niet naar zijn wenkbrauw te staren, kijkt ze rond zich heen. Er is veel lawaai, er knalt muziek, verschillende liedjes door elkaar. Er zijn zo weinig mensen. Waar is iedereen?

Ik heb al kaartjes voor het spookhuis, zegt hij.
Hij wijst naar de overkant, naast het wafelkraam.Subtiel slaat hij zijn arm om haar jas en duwt haar vooruit. Ze moet mee. In een fractie van een seconde is ze op een plek waar ze niet wil zijn. Niet daar, niet met die man, niet nu, nooit.
De deuren slaan dicht en dan zijn ze alleen. In het donker. Er is niets. Haar ogen moeten wennen, gewoon rustig blijven. Maar er komt niets, er went niets, ze ziet niets. Ze draait haar hoofd naar alle kanten, er is geen licht te bespeuren. Ze strekt haar armen achter haar rug, ze tast voor zich uit. Niets. Ze hoort stemmen, ver weg. Gegil. De baslijn van de muziek. De wereld is er nog, het is donker, maar de wereld, ja, niet panikeren nu. Haar adem versnelt. Ze zet een stap, haar armen maaien om haar heen. Ze schreeuwt, ze valt. Hij grijpt haar, ze voelt hoe hij haar naar zich toetrekt,  hij houdt haar vast, zijn armen zijn ergens, haar hand glijdt over hem, ze wil hem grijpen, waar is hij, daar, hier, vel, zijn gezicht, de wenkbrauw. Ze voelt de weerbarstige haren onder haar handpalm, ze voelt zijn warme adem. Zo blijven ze staan, in een vreemde houding, haar hand pal op zijn gezicht. Verder herinnert ze zich niets.




Burenruzie

Frans staat op zijn oprit. Hij moet op uitkijk hebben gestaan, hij heeft gezien hoe hij de hoek omdraaide en is dan uit zijn eigen huis gelopen, over de lage heg gestapt en op de oprit gaan staan. Met zijn benen gespreid en zijn armen gekruist. Het is grotesk.

Niet doen, maant hij zichzelf aan. Gun het hem niet. Hij rijdt tot vlak voor de voeten van Frans, legt de motor stil en stapt uit.
Nu niet Frans, zegt hij.
Hij slaat het portier toe.
We moeten praten, zegt Frans.
Alsjeblief, zegt hij, niet nu. Ik moet..
Wel nu, zegt Frans, gij en ik. Want ik ben het beu.
Hij drukt op de sleutel. Biep, biep. Tegelijk met de biep komt het besef dat dit het laatste was dat hij moest doen.
Frans spert zijn ogen, zijn wenkbrauwen gaan omhoog. Het is doodstil, ze bewegen niet. En dan gebeurt wat ze allebei verwachten. Het alarm schiet aan en loeit door de straat.
Hij draait zich om en wil zich naar de auto haasten, op het knopje duwen, maar Frans grijpt hem bij de arm.
Ziet ge wel, zegt Frans, het is weer van dat. Het is niet hersteld zoals gij beweert. En ik zal u zeggen, het is ook niet kapot, nooit geweest. Ge doet het expres.
Frans moet luid roepen om het alarm te overstemmen. Zijn greep is sterk.
Laat me los, zegt hij, ik zal het afzetten, laat mij.
Nee nee, zegt Frans, ge begrijpt het niet hé, ik heb er genoeg van. Ik zal u eens wat zeggen vriend. Ik stond vandaag een uur vast in de file. Gewoon stil. Niks. Die mist, weet ge wel. En ik zat rustig in mijn auto te denken. En ik hoorde het. Ik hoorde uw alarm. Dat zit in mijne kop. Zo ver hebt ge het gedreven. Ik word gek, door u, door uw alarm.
Hij staart Frans aan. Het alarm loeit verder. Hij rukt zich los en loopt naar de auto.
Rocky! Rocky!, schreeuwt Frans.
Pijlsnel springt de hond van achter de heg zijn oprit op. Hij blaft luid, en komt recht op hem af.
Niet de hond, niet de hond!
Hij verstijft. Het beest staat nu tussen hem en de auto en kijkt hem brutaal aan, zijn ogen priemen, en hij gromt, een diepe grom, het klinkt als het ultieme dreigement.
Zijn lichaam verkrampt, de autosleutel valt uit zijn hand, het alarm stopt. Alles valt stil, er gebeurt niets. Hij kan niet bewegen. Rocky blaft niet, gromt niet, maar staart hem nog even agressief aan. Frans staat nog altijd op dezelfde plek.

En dan stapt zij uit de auto. De rode jas, de rode lippen. Ze ziet lijkbleek. Het is doodstil.
Frans, Hendrik, de hond, ze kijken haar allemaal aan. Het alarm begint terug te loeien.

----
Opdracht: schrijf drie zeer korte verhalen met als titel File - Kermis - Burenruzie.


woensdag 30 november 2016

Dagboek - november

Maandag

Ik ben te laat. De trein is te laat. De trein is te vol. Mijn jas is te warm. Mijn tas is te zwaar. Mijn hoofd is te moe. De koffie in een wegwerpbeker is te heet. De stad is te lelijk. Het regent.

Het kan nog. Ik kan nog terug. Ik ga naar huis. Ik ga ergens lékkere koffie drinken. Ik neem een bad. Ik ga slapen, zomaar, in het midden van de dag. Ik ween.

Maar ik loop verder. Niet omdat ik geen excuus vind, ik zou zelfs eerlijk durven zijn. Er is teveel verdriet, het spijt me, beste baas, vandaag kom ik niet. Ik loop door. Niet omdat ik wil werken, maar omdat ik dat eigenlijk nog minder wil, me overgeven aan de pijn. Ik vraag me of dat toch niet eens moet, doorgaan in het verdriet, zeggen de therapeuten dat niet, of is dat bij iedereen anders en kan het ook zo, geleidelijk, tranen die prikken en hoogstens een natte halve wang?

Daar is al de eerste e-mail, het eerste vergaderverzoek, de eerste collega, hoe was je weekend, best fijn.


Dinsdag

Ik zoek een papier van de mutualiteit in het rommelbakje. Plots hou ik in mijn handen de envelop. Mijn naam staat erop, met zwarte pen geschreven, een beetje uitgeveegd. Wat een mooi geschrift. En zit een blad in waarop de cover staat geprint van het boek dat hij wou kopen, vorige kerst. Revue Lanoye, een verzameling columns van Tom Lanoye. Er zat ook een briefje van twintig euro in, want hij was er niet geraakt, in zijn favoriete boekenwinkel.

Ik weet niet meer wat, maar ik heb iets anders gekocht met het geld.

Ik wil dat boek niet kopen, ik wil dat boek niet lezen. Ik wil dat het altijd het boek blijft dat hij voor mij had willen kopen. 


Woensdag

Lut heeft als verrassing chocoladeletters gekocht. De K (melkchocolade), de M (pure chocolade), de O (melkchocolade met nootjes), de J (witte chocolade).

Ik vind het zo lief. Ik wring een glimlach op mijn lippen, maar het knettert in mijn hoofd. Jaren geleden was een chocoladeletter iets exotisch. Iets wat papa speciaal uit Nederland meebracht voor ons, voor de vier kinderen de eerste letter van onze naam. Ook Michiel kreeg een letter, hij hoorde al snel bij ons gezin.

Ik open de M, want ik eet eigenlijk alleen maar puur.

Hij zou dat wel geweten hebben.

Nee. Stop. Het is gek om mezelf te betrappen tot het verdraaien van een herinnering. Hij zou dat misschien niet hebben onthouden, nee. Ik berg de letters op in kast. We zullen ze allemaal opeten, en ik zal me elke keer afvragen of hij het nu wel of niet zou hebben geweten, dat ik kies voor puur. 


Donderdag

- Had je geweend toen opa Jo dood ging?
- Ja meisje, dat weet je toch? Dat heb je toch gezien?
- Maar ik bedoel toen hij storfde. Toen.
- Toen hij stierf? Op dat moment?
- Ja.
- Ja, toen weende ik.
- Wel spijtig hé. Nu kan hij niks zien. Als je dood bent, zie je niks.
- Nee, dat is jammer. Wat zou je willen dat hij ziet?
- Juno bijvoorbeeld. Dat zij zo schattig is. Of dingen van mij. Op school ofzo.
- Gelukkig heeft hij jullie wel veel kunnen zien.
- Hij ziet mij graag, hé mama?
- Ja lieverd, hij ziet jou graag.

Ik hoop dat dit blijft duren.
Praten over opa. Ook in de tegenwoordige tijd. 


Vrijdag

Zijn we nu ingeschreven voor die quiz met ons familieploegje? Ging ik dat regelen? Of niet? Ik scroll terug, in een lang gesprek. Ik lees dat mijn ene broer aankondigt dat ze het huis hebben gekocht. Ik lees dat mijn andere broer zegt dat zijn appendix er zo meteen uit gaat. Ik lees dat mijn zus naar Legoland zal gaan met haar gezin. En plots scroll ik tussen fragmenten van de ellende. Hoe de chemo was. Dat we zullen bellen. Dat hij nu slaapt. Ik scroll snel weer naar het nu. En ik vraag of we nu zijn ingeschreven. En ‘De Morreeltjes’ als ploegnaam? Onze naam, zijn naam. 


Zaterdag

Three pieces? You can go over there.

Spreekt ze Engels omdat dat hoort bij het imago van deze winkel? Of omdat ze geen Nederlands kan? Ik vraag het me af terwijl ik de oorzaak van mijn helletocht, - winkelen op zaterdag in de stad - uit trek: een broek die veel te groot is en slobbert rond mijn lijf. Ik moet een nieuwe jeans.

Ik heb vier broeken uit de wanordelijke stapels geplukt, ze zijn allemaal te groot. Ik zou blij moeten zijn, trots, ik ben niet één, maar twee maten dunner, maar ik voel me ellendig.

Everything ok over there? Can I help?

Ik gluur langs het gordijn en zie hoe het meisje kapstokken ordent. Behendig draait ze de haken in dezelfde richting en spant ze een rekker rond een tiental stuks.

Ik stamel wat in het Engels over grote en kleine maten. Met een plotse nederlandse alsjeblief. Het meisje kijkt me vrolijk aan en wipt van achter haar kleine toonbank.

You want a skinny, right?

Ik plof neer op het kleine krukje in mijn versleten onderbroek en ik wacht.

Hij droeg een skinny, op het laatst. Dat vond hij erg grappig. Dat hij dat nog mocht meemaken. 
Een skienie begot. Van de hasjenem!
Ik lachte zuur toen, bleef staren naar zijn uitgemergelde benen, naar dat krachtige lijf waar zo weinig van over bleef.
Ik was zo blij dat hij een nieuwe broek had, dat hij er toch nog op een of andere manier goed uit wou zien.
Ik was hondsverdrietig dat een skinnybroek mijn vader van 61 jaar perfect paste. Ik ben het nog steeds. 


Zondag

Ik ben wakker.

Naast mij een warm groot lijf, dat heel zachtjes ademt. Ik hou zelf mijn adem in om mijn liefste te horen. Hij ademt traag en diep. Ik sluit mijn ogen, leg mijn handen op mijn buik en probeer mee te gaan, met hem. Het gaat niet, ik slaap niet. Ik kan even gaan kijken.

Ik sla het dekbed open en trippel naar boven. Ik duw zachtjes de deur open en zie een halfbloot kleuterlijf. Dat ademt. Ik dek haar terug toe en ze zucht. Een diepe zucht waarmee ze zich terug in haar slaap rolt, alle lucht eruit om dan langzaam en rustig terug in te ademenen. Op dat moment hoor ik nog een zucht. Ik sluip zachtjes naar de andere kamer en daar ligt mijn kleine grote baby op haar buik gelukzalig te slapen. Ze smakt heel zachtjes. Ze ademt heel stil. Ik leg even mijn hand op haar rug, want ik wil het voelen. Het inademen, het uitademen.

Ik kruip terug in mijn bed en geef me dan toch maar over de gedachte die ik probeer te mijden. Hoe het ademen stopte.

Nee, het stopte niet, het stokte niet, het hield niet op.

Het verdween.


-----

Welkom om ook een beschouwing te lezen bij dit dagboek.

Beschouwing: u mag mijn dagboek lezen.

Het zit zo.
Ik volg Literaire Creatie aan de academie in Berchem. De opdracht twee weken geleden was 'dagboek'. Dat is het fijne aan de opdrachten, veel instructies komen er niet bij kijken en dan is het heel prettig om te merken hoe verschillend die opdrachten worden ingevuld.

Eigenlijk wou ik iets doen rond de dagboeken van Adrian Mole (die toevallig de vorige les ter sprake kwamen om een andere reden). Ik wou ze herlezen en weten of ik het nog altijd zo ontzettend grappig vind zoals toen ik zelf een puber was. Ik wou weten wat het dan zo grappig maakt en of ik daar iets van zou kunnen leren.

Het draaide anders uit. Ik schreef namelijk een echt dagboek, recht uit mijn echte leven. Maar dan wel bewerkt, herwerkt (wat je in een echt dagboek natuurlijk niet doet) als een literaire tekst. Ik twijfelde om de opdracht in te dienen. Het was net een emotionele week. En wou ik dat wel, feedback over mijn eigen dagboek? Maar ik stuurde de teksten door, mijn klasgenoten en de docent lazen de tekst, en het werd een fijne en interessante les. Bijzonder, dat wel, want maar liefst vier dagboekteksten in onze klas gingen over het verlies van een ouder. Ik was blij dat ik me over mijn twijfels had heengezet, ik had de juiste keuze gemaakt. De juiste keuze om dat dagboek te schrijven, de juiste keuze om de tekst te durven delen.

Maar dan twijfelde ik opnieuw. Want de voorbije weken heb ik hier op mijn blog al een aantal schrijfopdrachten gedeeld en dat vind ik eigenlijk heel fijn. Zou ik ook die dagboektekst...?

Ja. Hier mag u mijn dagboek lezen. En wel hierom.


  1. Het is mijn tekst en het is mijn blog. Ik mag doen en laten waar ik me goed bij voel. Dat zou de volgende puntjes overbodig maken, maar zo eenvoudig is het dus blijkbaar niet.
  2. We sukkelen allemaal met ons verdriet. Met dat grote verdriet (vers en groots, scherp en intens) weet ik nog wel blijf, in tranen en woorden. Maar wat met dat sluipende, de kleine dingen die me in een seconde doodongelukkig kunnen maken, terwijl het net details zijn waar ook zo veel geluk in zit? Dit is dan mijn hoop: dat iemand hier iets aan heeft. Troost is ambitieus. Maar misschien een beetje zachtheid. Als een propere zakdoek. Het helpt niet maar het helpt. (tip)
  3. Ik ben best tevreden van deze tekst. Ik vind het stilistisch zelfs goed. Ik voelde me hier best schuldig over, alsof ik mijn eigen emoties misbruik in het belang van de schoonschrijverij. Maar ik zat fout. Dat ik flarden uit mijn dagboek durf herschrijven, durf bekijken als woorden, zinnen, constructies, als elementen van een tekst... dat stelt me gerust. Er is veel verdriet, elke dag, en het is niet min, maar ik kan er ook vanop een afstand naar kijken. Ik kan het afleggen, als een gedragen hemdje op een stoel, en er naar kijken. Ik kan het terug aantrekken als ik wil, altijd, maar het hoeft niet. Ik kan dit, ik wil dit, ik doe dit. 


zaterdag 19 november 2016

Drenkeling


Ik werd meegesleurd, zegt ze.

Ik werd opgetild, met een enorme kracht, ik had geen enkel verweer.

Meters ver werd ik meegesleurd om weer te belanden waar ik al was. Een enorme kracht, bruut geweld, voor niets, om terug te zijn, terug in de eindeloze zee. Maar dat bedacht ik later. Op dat moment dacht ik niets.

Ik hield mijn ogen wijd open, zegt ze.

Het zoute water schuurde mijn oogbollen, mijn mond, mijn keel, ik slikte en verslikte me. Het zout drong in mijn lijf, langs mijn mond, mijn neus, mijn oren, mijn huid, overal zout. Het zout vrat aan mijn binnenste, ik werd uitgehold, ik verdween, mijn lichaam als een uitgedroogde cocon, als een lege gekwetste schelp.

Het was geen verrassing, zegt ze.

Ik dobberde al zo lang, ik had de golven gezien, hoe ze ontstaan, hoe ze verdwijnen. Ik had het schuim gezien, de luchtbellen, het spel van blauw en wit en grijs en bruin, de kleuren die leken te wedijveren om hun bestaan. Ik had het verwacht, maar het was niet wat ik had verwacht. Het was zoveel meer, het was zo intens, zo totaal. Ik was reddeloos en toch, niet in paniek.

In een flits zag ik de bootjes, zegt ze.

Gele strepen door het water, en waren dat geen hoofden, waren dat geen mensen? Zij zagen mij niet.

Het was zo stil, zegt ze.

En het was zo luid. Onder water klinkt alles gedempt, dof. Maar het was zo luid, het bruisen, het stromen, het water dat neerslaat op water, de klap van de golf die breekt. Er kon geen geluid meer bij, niet van mij, niet van de wereld aan de rand van het water, zo luid, maar zo stil, zo nabij.

Dat fluistert ze.

Ze staren naar de horizon. De vulkaan, de zwarte, donkere slierten aan de horizon.

Hij zegt niets. Hij wacht.

En dan golft hij om haar heen. Hij werpt zijn lange lijf over het hare, hij omarmt haar, hij omsluit haar, hij werpt zich als een schil om haar tere wezen. Hij verzwelgt haar, hij overspoelt haar met zijn warmte. Hij kust haar en hij proeft zoet, het zoetste zoet, zijn warme lippen.

Je bent mijn drenkeling, zegt hij.
Ik red je.



----------------------
Opdracht: Kies een beeld, schrijf eerst objectief wat je ziet, dan subjectief wat je voelt en tenslotte, een tekst. Dit is dat laatste gedeelte. 

dinsdag 15 november 2016

Anita zegt.


Het komt goed, zegt Anita.
Anita is een strontwijf. Ze doet alsof ze mee in de shit zit, maar eigenlijk staat ze gewoon naar hem te kijken, net zoals iedereen.
Een betaalbaar appartement vinden in deze stad? Geen probleem. Een job vinden met een arm die spastisch is? Maak je geen zorgen.

Anita is dom. Anita weet niks. Anita moest eens weten. Nee, zij rijdt vrolijk rond met haar gezinswagen, op het venster hangt nog kwijl van haar kind. Het heeft geen zin om naar de carwash te gaan, Anita, als ge de binnenkant van uw raampjes niet eens kuist. En doe dat niet met zo’n spray, Anita, dat is rommel. Dat is zever in pakskes, zou zijn vader zeggen en hij heeft gelijk. Ook al zegt die mens niet meer veel, niet omdat hij niet kan maar omdat hij niet wil. Hij is een keikop, zei zuster Lucie vorige week. En wat verwachten ze dan dat hij daaraan gaat doen? Zijn vader opvoeden? Hem in de hoek zetten, hem aanmanen dat hij lief moet zijn tegen de verpleegsters en dreigen dat hij anders zijn zondagse Duvel wel kan vergeten?

Anita kan hem geen geld lenen, Anita kan geen goed woordje doen bij haar ex-man die bij de stad werkt, Anita kan niet met hem meegaan naar de mannen van de elektriciteit om uit te leggen dat het probleem bij hén ligt en niet bij hem.

Anita kan niks, behalve zeggen dat het goed komt. Anita is een strontwijf.

----

Opdracht: een tekst van 250 woorden