vrijdag 27 april 2018

Geen spijt

Een moeder heeft geen spijt
dat haar kind groot wordt.
Ze is droef, dat wel, het gemis
om die zachte weke huid
en de geur van pasgeboren.

Zo voel ik mij
nu ik heb besloten
en om het voorbij
gaan en wat ik
morgen heb verloren.

Droef zoals die moeder
omdat het me niet kan spijten
omdat het zo moet zijn.

woensdag 25 april 2018

Zeven

bijna zeven
je benen plots zo lang
en ook je zinnen, je verhalen
alles groeit maar
aan en rond mijn lievelingslijfje
ik wens dat de knuffels
mogen blijven

bijna zeven
gulzig om te zien en om te weten
hoe een gier weet welke dieren dood zijn
en wat we bij die broccoli zullen eten
en je leest, je leest de wereld
of toch alles wat je kan

hoe werd je nu zeven
zo ongemerkt?
een film doorgespoeld
al ben ik zeker:
de beste scenes heb ik gezien

bijna zeven
en ik verjaar met jou
en vier het moederleven
ik fluister
wanneer jij kaarsjes blaast
en wij allemaal applaudisseren
een stil dankjewel

mijn uitgekomen wens glundert
uitbundig
je bent zeven
lang, lang, lang zal je leven



zondag 8 april 2018

Gewoon een beer

Ik had meer van hem verwacht, ik bedoel, van het leven met mijn vader. Ik had gedacht nog jaren een vader te hebben, om even langs te gaan, over een boek te praten misschien. Ik mis hem bijzonder hevig, en wanneer ik dat niet doe, wanneer ik niet aan hem denk, wanneer er een hele dag geen enkele aanleiding is, geen anekdote die voorbij flitst, gewoon een dag dat ik leef, alleen maar mijn leven, dan komt het daarna dubbel zo hevig. Het verdriet krijgt opschorting, uitstel door de drukte in mijn hoofd, maar daarna buitelen de herinneringen over elkaar heen, ze dreunen in mijn hoofd, hoe lieflijk ook. Het is nu even heel hevig, onontkoombaar en helder. Ik zit midden in een terugslag van een paar dagen te weinig missen.

Ik ben op reis in Bulgarije en ik krijg een mok kruidenthee van de gastheer van het appartement. Als verwelkoming. De man is goedlachs en spreekt een schattig soort Nederlands, hij werkte jarenlang in Nederland, in de bouw, in een bakkerij en in tuinaanleg. Dat laatste was het zwaarste, voor de knieën weet je wel. En nu heeft hij hier, in een klein dorpje in het Rodophen-gebergte een huis helemaal opgeknapt en verhuurt hij enkele kamers.
Hij reikt me de mok thee aan. Het is exact zo'n mok zoals mijn vader er een had. Een mok van Beertje Paddington.
Er was een periode dat mijn vader graag een cappuccino uit een zakje dronk, ik denk dat het iets nieuws was in die tijd, lang voor de machines om gemakkelijk een kopje te maken in plaats van een hele kan. Ik was een jaar of elf denk ik. Koffie werd bij ons 's ochtends gemaakt, op de ouderwetse manier met een filter waarin je zachtjes water goot uit de waterketel, zo'n keer of vijf. Ik herinner me wel een koffiemachine, maar ook hoe die daar stond en mijn ouders toch liever hun koffie zelf opgoten, zonder het gepruttel van dat machien. Het was een taak die mijn zus en ik ook mochten doen, het kokende water zachtjes in de filter gieten, als je te snel goot, dan scheurde de filter en lekte het koffiedik in de thermos. Maar 's avonds was de thermos leeg en dan wou mijn vader toch nog wat koffie. En het liefst uit die mok van Beertje Paddington, want het was een heerlijk grote mok, met een goed handvat. Dat wist ik. En terwijl ik nu de kruidenthee drink, voelde ik hoe goed de mok in de hand ligt, en ik vraag me af hoe dat voor hem was, in zijn grote handen met zijn lange vingers.

De volgende dag krijg ik van de gastheer opnieuw kruidenthee maar in een andere tas. Beertje Paddington in de winter, de dag ervoor had ik de herfst, bedenk ik nu. De laatste dag drink ik thee uit de zomermok, Michiel krijgt de lente. Ik word elke dag bozer, ik ben zo teleurgesteld dat ik me de mok dan toch niet zo goed herinner. Hadden we ook alle seizoenen thuis? Of slechts een mok met een seizoen? Maar welke dan? Ik staar naar de prenten, Beertje dat met herfstbladeren gooit, Beertje dat in z'n regenpak ligt te zonnen in een ligstoel, ik pijnig mijn hersenen.
Ik stel me weer voor hoe ik voorzichtig het zakje koffiepoeder openscheur, het kokende water voorzichtig op het poeder giet, de geur, de rook die omhoog kringelt, ik neem een lepeltje en ik roer goed, tot het poeder is opgelost, en ik kijk naar het dunne schuimlaagje. Ik loop behoedzaam de keuken uit, door de woonkamer, met mijn sokken op het parket, naar mijn vader die televisie kijkt, het zevenuur journaal wellicht, en hij zegt dank u schatteke, hij neemt de mok aan en hij slurpt een eerste hete slok. Dan zet hij Beertje Paddington op het boekenrek naast hem, en aait me over mijn hoofd.
De volgende dag zal hij lachend vragen, weet je waarmee je mij nu eens een groot plezier zou doen schatteke? Ik weet het natuurlijk, zet de waterketel op en ga op mijn tenen staan om in de kast te kijken of de mok van Beertje Paddington al afgewassen is.

De herinnering kleeft aan mij. Ik blijf mezelf verwijten dat ik dat beeld niet meer zo helder heb, dat ik die mok zo vaak heb gezien maar nu niet weet in welk seizoen het Beertje was. Wij hadden niets met Paddington, ik kan me niet herinneren dat die beer iets voor ons betekende. Gewoon een beer. Zo hadden we ook glazen van de Smurfen, die waren van de mosterd. Mijn vader at mosterd, de rest van ons gezin at het niet, wij waren blij met het glas als de mosterd op was. Dus zo was het wellicht ook bij die mok gegaan, gratis bij aankoop van drie pakken speculaasjes en of vier pakken koffie.

Ik zou zo graag een cappuccino maken voor hem. Ik denk dat hij het nu niet meer zou willen, te zoet. Hij zou gewone koffie verkiezen, met een wolkje melk. Ik hou van die uitdrukking omdat het waar is, een wolk in de koffie. Maar ik hield vooral van hem als hij dat zei: met een wolkje melk graag. Omdat hij wist dat hij er een glimlach mee zou scoren, omdat iedereen zou denken ja, een wolkje melk, zo is het wel. En iedereen zou meteen begrijpen hoeveel melk het moest zijn.

Ik zou elke avond, alle avonden van mijn leven, koffie willen maken met een wolkje melk, naar mijn vader brengen en een stevige aai over mijn hoofd willen krijgen. Dank u schatteke. En ik zou me naast hem vleien, dicht tegen zijn dikke buik, en er zou niets anders zijn dan een nieuwslezer die monotoon iets vertelt, zijn trage ademhalen en de zachte geur van koffie.

De kruidenthee is koud geworden. Er steekt een frisse wind op. Ik laat de thee staan en neem zuchtend de herinnering mee.