vrijdag 3 februari 2017

Gedicht voor Oona

Bijna zes


Ze is vijf maar we zeggen bijna zes.


Een blokkendoos, een houten trein en puzzels
al jaren eenzaam, werkloos op haar kamer
want zij speelt alleen voor een publiek
alsof ze niet kan bestaan zonder een toeschouwer in haar leven.
Ze leeft nu al van applaus, zo is zij
en zo ben ik, dat ik na amper weerstand,
- speel toch even alleen -
in mijn handen klap en kussen geef en zeg mijn liefste meisje
en ze straalt nog meer
of ben ik dat
we spiegelen elkaar.


Ze wil weten
hoe dan de eerste aap op de wereld
en met welke kleur een kameleon wordt geboren
en of een bacterie dan zelf weet
is hij goed
of is hij slecht.

Er zit zoveel in haar hoofd:
ze praat zich doorheen duizend scènes en mogelijkheden
en dan nog eens alles waar ze geen woorden voor heeft.
Ik trek haar tegen me aan
streel haar lange blonde haren en maak een nieuwe paardenstaart
en probeer vruchteloos
de eindeloze, - wat als, wat als, wat als -
te bedaren.

Maar kijk mama
en ik kijk
en ze stelt weer een vraag
en ik zeg dat ik het niet weet, omdat ik het niet weet
en ik zie hoe ze dat bij me ziet
en dan iets anders vraagt.

En zo tikken dagen, maanden, jaren weg
mijn meisje van bijna zes
dat nooit gewoon speelt en altijd iets vraagt
en ik kan en wil niet anders.

Ik geef.


 

1 opmerking: