Van alle boerderijen zijn de dieren naar hier gekomen.
We zien reuzenstieren, schapen met kilo's wol en slanke paarden.
'Daar is de wasserij!'
De dieren worden gewassen, geschoren, nauwkeurig bijgeknipt en ze krijgen een brushing. Een andere reusachtige stier staat geduldig in de rij te wachten op zijn beurt.
'En deze is de winnaar. De mooiste koe.'
Ze zegt het heel beslist, we durven haar niet te zeggen dat ze wel erg mager is.
Later wil ze dokter worden, en maestra en poetsvrouw. En misschien nu ook wel boerin.
Zij eet pizza, ik een slaatje, hij een risotto van quinoa in het restaurant waar we ondertussen als vrienden worden onthaald.
Michiel heeft werk, teveel werk, dus hij zet ons af aan de speeltuin. Ze klimt hoog, ze durft, en weet dat ik haar bewonderend zal toeroepen.
'En als ik een reus ben, dan kan ik nog hoger klimmen. Tot in de bomen!'
'Hebben we nog pomponnetjes, mama?'
Bonnetjes hebben we nog, dus ze mag kiezen. Het wordt achtereenvolgens een bootje, een paard dat op een neer gaat en een reuzenschildpad.
'Een schildpad heeft geen stuur, hé mama, maar dat is niet erg. Kijk, zo'n grote schildpad maar zo'n schattig hoofdje.'
De zon begint te zakken, meisje, tijd om naar huis te gaan. Met de bus of nog even met de voeten?
Het antwoord wordt gehuppeld.
Oona kiest de straten waar geen bussen rijden.
'Daar is het rustig, dan kunnen we praten, over baby'tjes. En dinosaurussen. En dinosaurusbaby's. Hoe heet jouw baby'tje? Die van mij Kwanikola.'
Er is weinig waar ze tegenwoordig meer van geniet dan van het vormen van zelfverzonnen woorden en namen met haar mooie fijne mond en lippen. Gevolgd met nauwkeurige instructies hoe je die naam dan wel uitspreekt, lettergrepen netjes gesplitst. Kwa-ni-ko-la.
'Wat een gekke naam, Oona, Mijn baby heet gewoon Nina.'
'Nina? Wat een gekke naam.'
Even later lopen we grommend als twee monstruos achter elkaar. Dan lopen we over muurtjes en springen we naar beneden. Dan is er weer een denkbeeldig hondje dat ons volgt. Of nee, een reuzehond!
De bus, vraag ik nog een keer? Nee, de voeten zijn nog niet moe. We moeten we over alle putten in het voetpad springen, maar dat is onmogelijk in deze stad.
'Wie gaat dat allemaal maken? Dat is veel werk.'
We staan stil bij elke boom met een holletje: we zijn er nog niet uit of er nu eekhoorns of kabouters wonen.
Mini-eekhoorns en mini-kabouters, bestaan die ook?
We groeien verder in de dag en onze schaduwen worden langer.
'Kijk nu hoe ik ben gegroeid!'
Ik moet oppassen, want mag niet op haar schaduw stappen.
'We moeten nu toch wat sneller lopen, meisje, papa zal zich afvragen waar we blijven.'
'Ooooh. Waarom is het vandaag zo'n kleine dag?'
Het was een grote dag, meisje. Een reuze dag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten