Restpaviljoen is opgebouwd uit recuperatiemateriaal van een intussen afgebroken paviljoen van het UPC Duffel. Het is een voorstelling van een sanitaire ruimte uit de ‘oude’ psychiatrie. Het gebrek aan privacy wordt sterk benadrukt: de wastafels staan dicht bij elkaar, de halve bol in het plafond weerspiegelt alles, zelfs de muren zijn transparant. De kunstenares toont niet enkel een beeld uit het verleden, ze roept ook actuele vragen op over zorg en privacy.
https://www.upcduffel.be/kunstcollectie/restpaviljoen
***
Dit kunstwerk is een klein gebouw. Het is transparant en tegelijkertijd gesloten. Op de website van de kunstenaar zie ik dat ze vaak werkt vanuit architectuur. Ik lees het volgende: Gebouwen weerspiegelen existentieel sociaal gedrag; ze bevatten zowel bottom-up als top-down sociale activiteiten en structuren. Het geeft me te denken. Is dat zo, stuurt een gebouw het gedrag? En is dat dan een goede of een spijtige zaak?
Mijn lief Hannes zei me afgelopen zondag bij het afscheid na een weekend thuis, dat het woord ‘ziekenhuis’ bij hem wringt. 'Maar dat is het ook,' was mijn reactie, 'het ís een ziekenhuis!'. Geen psychiatrisch ziekenhuis zoals dit kunstwerk oproept, gelukkig maar. Ik heb een eigen kamer, mijn eigen kleine badkamer. Ik heb een gemakkelijke stoel en een bureau om aan te schrijven. Ik heb een verwarming die ik zelf aan en uit kan zetten, een raam dat ik kan openen en weer sluiten.
Dit kunstwerk roept het beeld op van een oud ziekenhuis met patiënten in witte, vale gewaden, met een bleke huid en een trage pas, iedereen met dezelfde lege blik. Moet ik nu dankbaar zijn dat dit niet meer de realiteit is, wil dit kunstwerk patiënten troosten door hen te laten zien hoe het vroeger zoveel slechter was? Werkt het zo?
Een vriendin is op bezoek en we lopen over het domein. Zo is het dus niet meer, zeg ik haar terwijl ik naar het kunstwerk wijs. Maar ik vertel haar ook: ik heb geen sleutel.
Er zit geen slot op mijn kamer.
De deur van mijn badkamer kan niet op slot.
De voordeur van het gebouw zit altijd op slot.
Je kan altijd vragen om naar buiten te gaan, dat vinden de hulpverleners meestal zelfs positief.
Vaak gaan nieuwe levensfases samen met nieuwe sleutels. De sleutel van een nieuw huis. De sleutel van het het huis van een nieuw lief. De sleutel van een nieuwe fiets of een nieuwe auto. De sleutel van een nieuw kantoor bij een nieuwe job.
Ik draag mijn sleutelbos niet langer bij me, dat heeft toch geen zin.
Alleen als ik naar huis ga, voor een paar uren of voor een nacht, neem ik mijn sleutels. Ik klem mijn handen eromheen als ik op de trein zit, als ik naar huis wandel, want bijna, bijna.
Ik begrijp het: een psychiatrische afdeling moet mensen beschermen tegen zichzelf. Sleutels zijn in handen van sommige patiënten gevaarlijk, vooral voor henzelf. Maar ik vind het lastig. Ik kom na het weekend aan de voordeur en haat de seconden dat ik moet wachten om binnen te mogen. Ik loop de trap op, de gang in en moet de neiging onderdrukken om in de zakken van mijn jas mijn sleutel te zoeken, of zo’n kaartje, zoals in hotels. Nee, de deur van mijn kamer is gewoon los.
Ik heb één sleutel gekregen: van een kast. Het is een klein sleuteltje van niets. Ik kan in de kast persoonlijke spullen opbergen. Dat doe ik meestal niet. Wat heb ik van waarde?
Ik heb zelf gekozen voor de opname, voor dit ziekenhuis. Dit kunstwerk confronteert me met de realiteit. Veel meer dan het verschil met vroeger, zie ik de gelijkenis met vandaag: een ziekenhuis met deuren die op slot zijn en hulpverleners die er altijd kunnen zijn. De rij van oude lavabo’s in het kunstwerk, de rij van kamers met kleine badkamers van nu. Op de afdeling waar ik verblijf, zijn er drie leefgroepen die elk een eigen leefruimte hebben: een keuken, een eettafel en een salon. Alles is netjes en functioneel, het lijkt in niets op de psychiatrie van vroeger. Je zou kunnen denken dat het het interieur is van een jeugdherberg of een vakantiecentrum.
Maar dan heb je de patiënten nog niet gezien. Niet in witte gewaden zoals ooit, wel met een lege blik en schuifelende pas. Misschien zijn het de mensen, en niet het gebouw, die deze plek tot een ziekenhuis maken. Misschien kan het gebouw wel veranderen, verbeteren. Maar de patiënten niet.
Het is een ziekenhuis, wij zijn ziek.
Plots weet ik ook waarom het voor mij net wél belangrijk is om het woord 'ziekenhuis' te gebruiken. Dat klinkt tijdelijk. Niemand blijft eeuwig in een ziekenhuis. Ik ga terug. Ik word beter en ik ga naar een huis met een sleutel, naar een wc die op slot kan. Het zal misschien nog even duren, maar ik ga terug.
***
Dit is een eerste artikel in een reeks over kunst op het domein van UPC Duffel. Je leest hier waarom ik hierover wil schrijven.
💖
BeantwoordenVerwijderen