Ik ben te laat. De trein is te laat. De trein is te vol. Mijn jas is te warm. Mijn tas is te zwaar. Mijn hoofd is te moe. De koffie in een wegwerpbeker is te heet. De stad is te lelijk. Het regent.
Het kan nog. Ik kan nog terug. Ik ga naar huis. Ik ga ergens lékkere koffie drinken. Ik neem een bad. Ik ga slapen, zomaar, in het midden van de dag. Ik ween.
Maar ik loop verder. Niet omdat ik geen excuus vind, ik zou zelfs eerlijk durven zijn. Er is teveel verdriet, het spijt me, beste baas, vandaag kom ik niet. Ik loop door. Niet omdat ik wil werken, maar omdat ik dat eigenlijk nog minder wil, me overgeven aan de pijn. Ik vraag me of dat toch niet eens moet, doorgaan in het verdriet, zeggen de therapeuten dat niet, of is dat bij iedereen anders en kan het ook zo, geleidelijk, tranen die prikken en hoogstens een natte halve wang?
Daar is al de eerste e-mail, het eerste vergaderverzoek, de eerste collega, hoe was je weekend, best fijn.
Dinsdag
Ik zoek een papier van de mutualiteit in het rommelbakje. Plots hou ik in mijn handen de envelop. Mijn naam staat erop, met zwarte pen geschreven, een beetje uitgeveegd. Wat een mooi geschrift. En zit een blad in waarop de cover staat geprint van het boek dat hij wou kopen, vorige kerst. Revue Lanoye, een verzameling columns van Tom Lanoye. Er zat ook een briefje van twintig euro in, want hij was er niet geraakt, in zijn favoriete boekenwinkel.
Ik weet niet meer wat, maar ik heb iets anders gekocht met het geld.
Ik wil dat boek niet kopen, ik wil dat boek niet lezen. Ik wil dat het altijd het boek blijft dat hij voor mij had willen kopen.
Woensdag
Lut heeft als verrassing chocoladeletters gekocht. De K (melkchocolade), de M (pure chocolade), de O (melkchocolade met nootjes), de J (witte chocolade).
Ik vind het zo lief. Ik wring een glimlach op mijn lippen, maar het knettert in mijn hoofd. Jaren geleden was een chocoladeletter iets exotisch. Iets wat papa speciaal uit Nederland meebracht voor ons, voor de vier kinderen de eerste letter van onze naam. Ook Michiel kreeg een letter, hij hoorde al snel bij ons gezin.
Ik open de M, want ik eet eigenlijk alleen maar puur.
Hij zou dat wel geweten hebben.
Nee. Stop. Het is gek om mezelf te betrappen tot het verdraaien van een herinnering. Hij zou dat misschien niet hebben onthouden, nee. Ik berg de letters op in kast. We zullen ze allemaal opeten, en ik zal me elke keer afvragen of hij het nu wel of niet zou hebben geweten, dat ik kies voor puur.
Donderdag
- Had je geweend toen opa Jo dood ging?
- Ja meisje, dat weet je toch? Dat heb je toch gezien?
- Maar ik bedoel toen hij storfde. Toen.
- Toen hij stierf? Op dat moment?
- Ja.
- Ja, toen weende ik.
- Wel spijtig hé. Nu kan hij niks zien. Als je dood bent, zie je niks.
- Nee, dat is jammer. Wat zou je willen dat hij ziet?
- Juno bijvoorbeeld. Dat zij zo schattig is. Of dingen van mij. Op school ofzo.
- Gelukkig heeft hij jullie wel veel kunnen zien.
- Hij ziet mij graag, hé mama?
- Ja lieverd, hij ziet jou graag.
Ik hoop dat dit blijft duren.
Praten over opa. Ook in de tegenwoordige tijd.
Vrijdag
Zijn we nu ingeschreven voor die quiz met ons familieploegje? Ging ik dat regelen? Of niet? Ik scroll terug, in een lang gesprek. Ik lees dat mijn ene broer aankondigt dat ze het huis hebben gekocht. Ik lees dat mijn andere broer zegt dat zijn appendix er zo meteen uit gaat. Ik lees dat mijn zus naar Legoland zal gaan met haar gezin. En plots scroll ik tussen fragmenten van de ellende. Hoe de chemo was. Dat we zullen bellen. Dat hij nu slaapt. Ik scroll snel weer naar het nu. En ik vraag of we nu zijn ingeschreven. En ‘De Morreeltjes’ als ploegnaam? Onze naam, zijn naam.
Zaterdag
Three pieces? You can go over there.
Spreekt ze Engels omdat dat hoort bij het imago van deze winkel? Of omdat ze geen Nederlands kan? Ik vraag het me af terwijl ik de oorzaak van mijn helletocht, - winkelen op zaterdag in de stad - uit trek: een broek die veel te groot is en slobbert rond mijn lijf. Ik moet een nieuwe jeans.
Ik heb vier broeken uit de wanordelijke stapels geplukt, ze zijn allemaal te groot. Ik zou blij moeten zijn, trots, ik ben niet één, maar twee maten dunner, maar ik voel me ellendig.
Everything ok over there? Can I help?
Ik gluur langs het gordijn en zie hoe het meisje kapstokken ordent. Behendig draait ze de haken in dezelfde richting en spant ze een rekker rond een tiental stuks.
Ik stamel wat in het Engels over grote en kleine maten. Met een plotse nederlandse alsjeblief. Het meisje kijkt me vrolijk aan en wipt van achter haar kleine toonbank.
You want a skinny, right?
Ik plof neer op het kleine krukje in mijn versleten onderbroek en ik wacht.
Hij droeg een skinny, op het laatst. Dat vond hij erg grappig. Dat hij dat nog mocht meemaken.
Een skienie begot. Van de hasjenem!
Ik lachte zuur toen, bleef staren naar zijn uitgemergelde benen, naar dat krachtige lijf waar zo weinig van over bleef.
Ik was zo blij dat hij een nieuwe broek had, dat hij er toch nog op een of andere manier goed uit wou zien.
Ik was hondsverdrietig dat een skinnybroek mijn vader van 61 jaar perfect paste. Ik ben het nog steeds.
Ik lachte zuur toen, bleef staren naar zijn uitgemergelde benen, naar dat krachtige lijf waar zo weinig van over bleef.
Ik was zo blij dat hij een nieuwe broek had, dat hij er toch nog op een of andere manier goed uit wou zien.
Ik was hondsverdrietig dat een skinnybroek mijn vader van 61 jaar perfect paste. Ik ben het nog steeds.
Zondag
Ik ben wakker.
Naast mij een warm groot lijf, dat heel zachtjes ademt. Ik hou zelf mijn adem in om mijn liefste te horen. Hij ademt traag en diep. Ik sluit mijn ogen, leg mijn handen op mijn buik en probeer mee te gaan, met hem. Het gaat niet, ik slaap niet. Ik kan even gaan kijken.
Ik sla het dekbed open en trippel naar boven. Ik duw zachtjes de deur open en zie een halfbloot kleuterlijf. Dat ademt. Ik dek haar terug toe en ze zucht. Een diepe zucht waarmee ze zich terug in haar slaap rolt, alle lucht eruit om dan langzaam en rustig terug in te ademenen. Op dat moment hoor ik nog een zucht. Ik sluip zachtjes naar de andere kamer en daar ligt mijn kleine grote baby op haar buik gelukzalig te slapen. Ze smakt heel zachtjes. Ze ademt heel stil. Ik leg even mijn hand op haar rug, want ik wil het voelen. Het inademen, het uitademen.
Ik kruip terug in mijn bed en geef me dan toch maar over de gedachte die ik probeer te mijden. Hoe het ademen stopte.
Nee, het stopte niet, het stokte niet, het hield niet op.
Het verdween.
-----
Welkom om ook een beschouwing te lezen bij dit dagboek.