dinsdag 25 april 2017

De reporters van Vlieg: Wij houden niet van wandelen. Of wel.

‘Ja maar, mijn kinderen wandelen niet graag.’

Dat krijg ik als antwoord als ik vertel over onze wandelingen met Oona (net zes) en Juno (20 maanden).

Wandelen klinkt saai, zowel voor grote als kleine mensen. Maar wij gaan ook niet wandelen. Wij gaan naar búiten. Wij gaan naar het bos. Wij gaan in de natuur, wij gaan op zoektocht. Dat klinkt al veel spannender. En toevallig is dat soms wel meer dan tien kilometer.




Er zijn een aantal natuurgebieden met échte kinderactiviteiten. In de Hobokense Polder kan je een rugzakje lenen en doe je zo samen verschillende natuureducatieve opdrachten.Ook de zoektocht in de plantentuin van Meise (die verandert met de seizoenen) was heel erg leuk. En we moeten ook dringend eens een blote voetenpad uittesten.

Maar ook de ‘gewone’ natuur geef heel wat mogelijkheden. Het begint met het volgen van pijlen. Bijna elk natuurgebied heeft gemarkeerde paden en het zoeken van de blauwe of rode pijlen, of de vlinders van de vlinderwandeling, zorgt meteen voor de eerste tien minuten plezier. Dan komt de klad er wat in en is er nood aan een nieuwe uitdaging: kaartlezen. Het beste is natuurlijk een plannetje op papier. Dat mag Oona steevast vasthouden en we proberen dat samen met haar te lezen: daar is water, we zijn nu op dat kruispunt, we zijn bijna in de helft,....

Ook onze peuter vindt het heerlijk om de kaart te lezen.

Bij gebrek aan een kaartje, zetten wij steevast een tracker aan op onze smartphone. De meeste running-apps hebben zoiets, je toestel duidt automatisch je reeds afgelegde weg aan. Op mijn toestel zit ook een (waardeloze) stappenteller: maar het is vrij magisch om de tienduizendste stap samen te zetten. Hop, toestel in Oona haar handjes en ze vliegt er vandoor om nog wat extra stappen te zetten. En de grafieken vergelijken van de vorige wandelingen, ah ja.

Verder probeer ik vooral mee te gaan in wat de dochters zelf doen en willen. Dus ik zoek mee naar dennenappels in rare vormen, ik vraag Oona of ze voor mij ook een wandelstok wil zoeken, ik teken iets in het zand met een stok dat zij moet raden,... Het is niet eenvoudig om het ‘kom meisje, en nu gaan we verder’-mantra te onderdrukken. Maar een traag vrolijk kind is nog altijd beter dan een traag nukkig kind. Om van een zeurende moeder nog maar te zwijgen.

Mijn laatste truukje werkt het beste: verhalen vertellen. Ik verzin een verhaal over wie er in een holle boom woont en waarom meiklokjes bloeien in mei. Zij luisteren zo aandachtig dat ik het tempo zelfs serieus kan opdrijven. Te weinig fantasie om verhalen te verzinnen over eikenbomen en elfenbankjes? De klassieke sprookjes doen het altijd goed: Roodkapje vertellen terwijl je in een bos wandelt is zálig.

's Avonds, wanneer ik dan moe in de zetel hang en zij alweer vol energie aan het spelen zijn (hoe kan dat nu?) zeg ik altijd dat ik het zo fijn vond, dat ik graag ga wandelen met hen. Want al die ‘ik-ben-fier-op-jou’-kletskoek ben ik wat beu. Als ik zeg wat ík graag doe en ík het fijn vond, is de kans groot dat zij het ook fijn vond. En met dit moralistisch einde wens ik jullie veel wandelplezier toe met jullie koters. Of nee, buitenplezier, dat klinkt leuker :-)

Lees ook: de 13 leukste wandelingen met het gezin

----

Dit stukje verscheen eerder ook als tip op UiTmetVlieg.be


maandag 24 april 2017

Zeventien april.

Elk jaar op zeventien april zal ik bedenken hoe oud hij nu zou zijn. 62 dit jaar.
Maar komt er ook een dag dat ik vervolgens zal denken: dat is een mooie leeftijd om te sterven?
Ook de volgende jaren zal ik denken: veel te jong.

Alsof het iets uitmaakt.


We doen een soort van herdenking en het is allemaal verschrikkelijk: de kaarsjes in stomme glazen potjes, het lied (we zingen vals), de woorden die niet de mijne zijn. Waarom dacht ik dat dit goed zou zijn, wij allemaal samen? Ik denk: herinneringen zijn beter alleen, ik deel beter iets met de nacht, met de stilte. Ik wil naar buiten.

Ik eet zoetigheden en drink zonder iets te proeven. Ik probeer het verdriet mee in te slikken, wat niet lukt. Ik praat, heb spijt om wat ik zeg, heb spijt om wat ik niet zeg, ik wil huilen en kan het het niet. Ik wil naar huis en ik wil blijven, ik wil weg en ik wil schreeuwen, ik wil helemaal niets en ik wil dat iemand gewoon zegt: kom hier, kom hier, kom.

Ik zoek naar lichtpuntjes in de somberte die me overvalt. Ik zie de sproetjes op Oona haar neus, ze vermenigvuldigen zich met de snelheid van het lentelicht. Net zoals bij hem.

Ik zie hoe Juno op een stoel klimt om behoedzaam een potje chocomousse te veroveren, haar oogjes blinken. Ik weet perfect, met de exacte woorden, wat hij zou zeggen. Ik zoek nog herinneringen, zoals hoe wij vorig jaar poffertjes aten, voor zijn verjaardag en die van Oona, een dag later. Hoe het hem zo smaakte en hoe blij ik was dat nu de kanker bezit had genomen van zijn hele binnenste, dat dat hem toch werd gegund: eten met smaak.

Het helpt niet.

Ik wil zijn sproeten zien. Ik wil hem hier, naast mij, horen zeggen: verdorie toch, wat een ondernemende meid. En ik wil poffertjes eten, met smaak en zonder kanker.

Ik wil geen lichtpuntjes.
Ik wil overvloedig licht, dat ik gulzig, met gesloten ogen, tot mij laat komen.