Maar komt er ook een dag dat ik vervolgens zal denken: dat is een mooie leeftijd om te sterven?
Ook de volgende jaren zal ik denken: veel te jong.
Alsof het iets uitmaakt.
We doen een soort van herdenking en het is allemaal verschrikkelijk: de kaarsjes in stomme glazen potjes, het lied (we zingen vals), de woorden die niet de mijne zijn. Waarom dacht ik dat dit goed zou zijn, wij allemaal samen? Ik denk: herinneringen zijn beter alleen, ik deel beter iets met de nacht, met de stilte. Ik wil naar buiten.
Ik eet zoetigheden en drink zonder iets te proeven. Ik probeer het verdriet mee in te slikken, wat niet lukt. Ik praat, heb spijt om wat ik zeg, heb spijt om wat ik niet zeg, ik wil huilen en kan het het niet. Ik wil naar huis en ik wil blijven, ik wil weg en ik wil schreeuwen, ik wil helemaal niets en ik wil dat iemand gewoon zegt: kom hier, kom hier, kom.
Ik zoek naar lichtpuntjes in de somberte die me overvalt. Ik zie de sproetjes op Oona haar neus, ze vermenigvuldigen zich met de snelheid van het lentelicht. Net zoals bij hem.
Ik zie hoe Juno op een stoel klimt om behoedzaam een potje chocomousse te veroveren, haar oogjes blinken. Ik weet perfect, met de exacte woorden, wat hij zou zeggen. Ik zoek nog herinneringen, zoals hoe wij vorig jaar poffertjes aten, voor zijn verjaardag en die van Oona, een dag later. Hoe het hem zo smaakte en hoe blij ik was dat nu de kanker bezit had genomen van zijn hele binnenste, dat dat hem toch werd gegund: eten met smaak.
Het helpt niet.
Ik wil zijn sproeten zien. Ik wil hem hier, naast mij, horen zeggen: verdorie toch, wat een ondernemende meid. En ik wil poffertjes eten, met smaak en zonder kanker.
Ik wil geen lichtpuntjes.
Ik wil overvloedig licht, dat ik gulzig, met gesloten ogen, tot mij laat komen.
Ik eet zoetigheden en drink zonder iets te proeven. Ik probeer het verdriet mee in te slikken, wat niet lukt. Ik praat, heb spijt om wat ik zeg, heb spijt om wat ik niet zeg, ik wil huilen en kan het het niet. Ik wil naar huis en ik wil blijven, ik wil weg en ik wil schreeuwen, ik wil helemaal niets en ik wil dat iemand gewoon zegt: kom hier, kom hier, kom.
Ik zoek naar lichtpuntjes in de somberte die me overvalt. Ik zie de sproetjes op Oona haar neus, ze vermenigvuldigen zich met de snelheid van het lentelicht. Net zoals bij hem.
Ik zie hoe Juno op een stoel klimt om behoedzaam een potje chocomousse te veroveren, haar oogjes blinken. Ik weet perfect, met de exacte woorden, wat hij zou zeggen. Ik zoek nog herinneringen, zoals hoe wij vorig jaar poffertjes aten, voor zijn verjaardag en die van Oona, een dag later. Hoe het hem zo smaakte en hoe blij ik was dat nu de kanker bezit had genomen van zijn hele binnenste, dat dat hem toch werd gegund: eten met smaak.
Het helpt niet.
Ik wil zijn sproeten zien. Ik wil hem hier, naast mij, horen zeggen: verdorie toch, wat een ondernemende meid. En ik wil poffertjes eten, met smaak en zonder kanker.
Ik wil geen lichtpuntjes.
Ik wil overvloedig licht, dat ik gulzig, met gesloten ogen, tot mij laat komen.
Mooi Katelijne, de krop in de keel was weer even geleden. XXX 😉
BeantwoordenVerwijderen