zondag 13 juni 2021

Atlas draagt de wereld.


Dit is mijn favoriete plek in het Rivierenhof. 

Het park van mijn jeugd. 
Het park met een plattegrond die op een vogeltje lijkt. 
Het park van verschillende generaties speeltuinen en van eendjes en schapen voeren, toen niemand daar over nadacht. 
Het park van heel veel chirospelletjes. 
Het park van eerste kussen. Van de mini-treintjes en de club van de mannen met hun bootjes op afstandbediening, bestaan die eigenlijk nog? 

En dit jaar, het park van corona wandelingen. 

En nu, het park van lopen. Ook op zondag, wanneer ik veel te vroeg wakker ben en nog voor de andere lopers het park in ren Er is een parcours van tien kilometer, maar ik wijk altijd wel ergens af, omdat het toch altijd een beetje anders mag zijn in het leven 

Ik heb ook een vaste plek, waar ik steeds terecht kom. Ik loop altijd langs Atlas.
Atlas draagt de wereld. 

Meestal voel ik met Atlas mee. Voel ik het gewicht dat ik op mijn schouders draag, ook al is het geen aardbol. Dan probeer ik het gelaat van Atlas te lezen. Is hij vastbesloten, wil hij resoluut dragen, zijn taak vervullen? Of is hij ook moe, verbitterd, voelt hij zich benadeeld, gestraft? Hoe gaat het met hem, hoe gaat het met mij? Weet iemand hoe lang dat dragen nog duurt? 

Maar vandaag niet. Ik ben Atlas niet. Ik draag niet, ik lig. 

Ik zie mezelf, heel klein, op mijn rug op de wereldbol liggen. 
Mijn lichaam mee met de kromming van de aarde. Mijn ogen wijd open. 
Ik lig niet te hard, niet te zacht. Ik lig op de wereld, maar toch in een soort van niets. Het lijkt alsof ik wacht. Rustig wacht. 

Ik bedenk: het is sinds maanden dat ik dit durf: me even neerleggen. Kijken. Wachten. 
Maanden van jagen, mezelf achterna, 
Maanden van liefdespijn, wat een juister woord is dan liefdesverdriet.
Maanden van te veel afwisseling, te snel en te veel pieken en dalen.
En verwarring tijdens het naar boven en weer naar beneden rennen. 

Ik weet dat Atlas er is, dat ik nu even wordt gedragen. En dat dat mag. 
Er is verder weinig veranderd, denk ik. Maar ik kan even liggen. 

Ik vertraag. Ik loop een extra rondje rond Atlas. Ik zie mezelf daar werkelijk liggen, bovenop die bol.

Ik heb tijd.
Ik heb nog adem.