zondag 30 mei 2021

Vijf jaar missen.

Vijf jaar dood zijn is niet anders dan één jaar dood zijn. Of een maand. Of een dag.
Dit is: voor de dode.
Voor de levende is dat anders.
Voor de levende die de dode mist.
Vijf jaar dood zijn, vijf jaar missen, dat is veel.


Missen wisselt.
Hoe vaak, hoe hard.
De intensiteit, of hoe dens het gevoel, gebald, en dan weer breed uitgesmeerd, in een dunne laag. Op de achtergrond, of knàl, recht in gezichtsveld, het blikveld, het venster om naar de wereld te kijken. Daar is hij dan, ik kan niet om hem heen, als ik dat al zou willen, ik wil natuurlijk helemaal niets, ik wil hem gewoon terug.

De variatie van het missen is oneindig.
Zoals de avondzon: altijd andere kleuren.
Zoals de avondzon: vaak gaat het ongemerkt, de nacht is daar plots.
Niet zoals de avondzon: want de volgende ochtend is er geen opkomst, geen begin, het is alleen afscheid nemen, missen dat oneindig eindigt, en nooit opnieuw begint.

Het is vrijdag. Ik draag geen onderhemdje, omdat de lente eindelijk zou komen. Maar de kou is al in mijn lijf geslopen, na een slechte nacht, een moeilijk bericht, een vage gedachte, een sterk gemis. Natuurlijk vraag ik me het me af, hoe dit leven, de liefde (oh de liefde), de angsten en onzekerheden me zouden verdrieten, als dit er niet was, het oneindig gemis.

Ik eet iets warms, het helpt niet.
Ik trek een trui aan, probeer iets leuks te denken, het helpt niet.
Ik eet chocolade, ik geef het helpen op, ik geef me over.

Het is een les over het hele leven: dat het niet rechtlijnig is.
Niet aan of uit.
Alles daartussen.
In de liefde. In de dood.

En dat is gek, want het dood zijn zelf is totaal binair. Levend/dood. En dat is dan definitief.
Maar wat er blijft, na de dood, bij de levenden bedoel ik dan, dat kronkelt, dat golft, dat kabbelt, dat neemt alle vormen aan en gaat maar, gaat maar door.

Ik fietste vijf jaar geleden door een onweer naar huis. De anderhalve kilometer tussen mijn huis en zijn ziekbed, zijn magere benen, zijn vingers die altijd maar langer leken, zijn droeve ogen en zijn zuchten. Anderhalf jaar fietste ik die anderhalve kilometer heen en weer en die avond regende het, striemde het, en ik fietste daar dood alleen. De klap kwam eenmaal thuis, na een pijnlijke poging om mijn verdriet te delen: het besef dat hij altijd dood zou zijn en ik altijd alleen.

Dat is voor iedereen zo, maar eerder wist ik dat nog niet.

Na vijf jaar ben ik lid van een andere club. Niet meer de club van die jonge mensen die net hun vader of moeder hebben verloren, maar dat groepje dat veel te jong (ik was 33, hij 61) een ouder hebben verloren. Daar zit een verschil, een nuance waar ik om treur, maar ik kan er de vinger niet op leggen.


Nu is het zondag.
Het is warm, zo meteen ga ik de zon in, het park in, langs de beelden, de verhalen.
Ik zal alleen zijn, maar met de anderen.
En blij zijn dat ik me niet meer hoeft te verbazen over het missen zelf, dat het altijd anders is.

 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten