Ik krijg een foto toegestuurd.
Ze draagt een netje van ajuinen.
Ze heeft het over haar gezicht gespannen, achter haar oren, van haar ogen tot haar kin onder het fijne gaas. Haar rode lippen, het rode net. Haar blonde haren hangen sluik en ongekamd, maar ach wat, de dag moet nog beginnen.
Topmasker, zegt ze, om het virus niet verder te verspreiden.
Ik kan wel huilen om deze woordenschat, om het jargon van deze maanden, de taal waarmee ze opgroeit, de dreiging ervan. De sfeer van hygiëne, van maatregelen en van bediscussieerde veiligheid.
Ik wil niet de moeder zijn met een masker.
Ik wil niet de moeder zijn die voortdurend vraagt of handen wel gewassen zijn.
Ik ben het toch.
Maar als dit kan, als zij een netje van ajuinen op haar hoofd zet en speelt dat het een mondmasker is, als zij, net negen jaar, de absurditeit ziet van het gaas en de gaten en de nutteloze bescherming, dan ga ik maar beter mee.
Mee in de taal, in het plezier, in het lachen om de ellende, in het leven leven zoals het nu is.
Weer mag ik van haar leren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten