Ik stap af van de ene trein, ik wacht op een volgende, ik heb even tijd. Ik neem de roltrap naar de hal, ik heb dorst en ook wel honger. Ik ben ver van huis, ver van het werk ook. Dat is exact de bedoeling.
De lege hal van Schiphol vult zich met de nacht. Niet met het donker: dat wordt verwoed buiten gehouden met felle lampen. Nee, de hal vult zich met de tekenen van de nacht. Zoals stilte. En vermoeidheid. En opgestapelde geuren van een dag met duizenden mensen.
Het is bijna tijd voor de nacht. Alsof iemand alvast heeft geroepen dat het tijd is voor tandenpoetsen. Ik mag nog net de supermarkt in voor een laatste boodschap. Ik koop water en iets zoets en moet me een weg banen langs de rekkenvullers. De nacht is hier niet meer dan het klaarmaken voor de dag.
Op een feloranje schoonmaakmachine, het lijkt wel een extreem groot insect, rijdt een magere man behendig en verveeld in bochtige patronen. De nacht is niet meer dan het verwijderen van de sporen van de dag.
Door de luidsprekers wordt een laatste trein aangekondigd. En een voorlaatste die werd afgelast. Het is geen bandje, geen machine die een mens nadoet, maar een echte stem die vertelt dat de trein naar Zwolle zo dadelijk zal vertrekken. De nacht, die zo meteen zal beginnen, is hier het zwijgen. De laatste aankondiging en dan mag de man met de mooie, duidelijke stem naar huis. Kondigt hij zijn eigen vertrek aan? Reist hij mee, met de laatste trein, rijdt hij zwijgend mee de nacht in?
Op de trein deel ik mijn tijd en zwijgen met andere reizigers. Ze hebben grotere koffers dan ik, andere huidskleuren, grotere schermen en dikkere jassen. Maar we delen het geeuwen, het staren naar buiten en ons weerspiegelde zelf. En we delen de nacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten