vrijdag 17 november 2017
Gelezen: Max, Mischa en het Tet-offensief
Volgens mijn e-reader las ik 41 uur in dit vuistdikke boek. In sessies van gemiddeld 36 minuten, niet toevallig ongeveer de trein-tijd tussen Antwerpen en Brussel. Omgerekend een dikke werkweek. En het was elke minuut waard, wat niet van elke werkweek gezegd kan worden. Wat een boek.
Ik ben blij dat Max enkele weken in mijn leven was. Ik ben jaloers op Mischa. Ik zou graag praten met Owen. En de moeder van Max gewoon even vastpakken, voor de zekerheid.
Ik wil terug veel naar jazz luisteren. Miles Davis, Coltrane, Mingus. Ik wil alles horen en alles begrijpen. Ik moet eens over de Vietnam-oorlog lezen, want ik weet helemaal niets. Ik wil meer naar musea gaan, ik wil meer kunstwerken zien, ik wil beter kijken, ik wil lezen over kunst, ik wil dat iemand me vertelt over kunst, over de betekenis, over de waarde, over het idee achter een kunstwerk.
Ik wil theater maken, ik wil nadenken over tekst, over woorden, over scènes. Ik wil schrijven. En ik wil niet schrijven, want hoe Johan Harstad daar schrijft, nou ja.
Ik voel me een beetje stuurloos nu. Maar ook rijker, slimmer, wijzer (misschien). En nieuwsgierig. Hongerig.
En dat is waarom ik lees.
Ik kan dat niet genoeg aanraden.
zaterdag 4 november 2017
De vangrail
Soms wil ik groots en meeslepend leven.
Niet gewoon, vooral niet gewoon, maar waanzinnig, fantastisch, reusachtig.
Dat is absurd, ik weet het.
Want er zijn geen pieken zonder dalen. En ik wil uiteraard geen verdriet.
Maar soms ben ik zo hongerig (of ambitieus, kies maar welk woord het beste bij me past) naar dit leven, dat ik wil dat het véél is, dat het méér is.
Woensdag reed ik tegen een vangrail.
Er zijn excuses te bedenken (de wegomleiding, de onbekende weg, de hellingsgraad en de versnellingen die ik niet altijd met elkaar wist te rijmen die rit, de autoradio die ik niet kon uitzetten,...). Die excuses tellen niet. Want ik deed gewoon iets stom: ik greep naar mijn telefoon met google maps erop die onder mijn stoel was gegleden.
Toen was er een vreselijk geluid, ik keek ik terug op (had ik werkelijk mijn blik afgewend??), ik zag de vangrail en stuurde zo snel ik kon de auto terug naar de juiste kant van de weg. Ik zette me half in de berm. Ik trilde maar was relatief kalm.
Toen kwam er een tegenligger aan en meteen daarna reed iemand me aan een hels tempo voorbij. Er ontplofte iets in mijn hoofd.
(Als er op dat moment een tegenligger was geweest)
(Als er op dat moment iemand achter me reed)
(Als er geen vangrail was geweest)
(Als ik niet snel terug de controle over mijn stuur had gevonden)
(Als ik dan toch Juno zou hebben meegenomen)
Oh.
Het is niets, ik heb niets.
Ik herhaalde het een paar keer. Een beetje pijn aan mijn oogkas, dat was alles.
Uiteindelijk vond ik de moed om uit te stappen om de schade te bekijken. Die is aanzienlijk: een diepe kras over de hele lengte van de auto en aan het portier is het metaal verfrommeld, al was het een vel papier.
Ik heb zoveel geluk gehad. Ik ben zo stom geweest. Ik heb zo veel geluk gehad.
Vrijdag wandelen we in een prachtig herfstbos. Oona probeert de vallende blaadjes te vangen en loopt over een boomstam over de rivier. Ze zal acht kilometer lang blijven zeggen dat we avontuurders zijn omdat dat nu eenmaal een beter woord is dan avonturiers. Juno wil niet in de draagzak. Nuno zal het zelef toen. Kimmen, kimmen! en daar gaat ze, met haar mini beentjes omhoog langs dikke boomwortels. Ik praat met mijn mama over vanalles en nog wat en geef een pistolet met pure chocolade aan mijn liefste.
Gewoon is goed.
Gewoon is echt goed.
Het komt kei hard binnen.
Niet gewoon, vooral niet gewoon, maar waanzinnig, fantastisch, reusachtig.
Dat is absurd, ik weet het.
Want er zijn geen pieken zonder dalen. En ik wil uiteraard geen verdriet.
Maar soms ben ik zo hongerig (of ambitieus, kies maar welk woord het beste bij me past) naar dit leven, dat ik wil dat het véél is, dat het méér is.
Woensdag reed ik tegen een vangrail.
Er zijn excuses te bedenken (de wegomleiding, de onbekende weg, de hellingsgraad en de versnellingen die ik niet altijd met elkaar wist te rijmen die rit, de autoradio die ik niet kon uitzetten,...). Die excuses tellen niet. Want ik deed gewoon iets stom: ik greep naar mijn telefoon met google maps erop die onder mijn stoel was gegleden.
Toen was er een vreselijk geluid, ik keek ik terug op (had ik werkelijk mijn blik afgewend??), ik zag de vangrail en stuurde zo snel ik kon de auto terug naar de juiste kant van de weg. Ik zette me half in de berm. Ik trilde maar was relatief kalm.
Toen kwam er een tegenligger aan en meteen daarna reed iemand me aan een hels tempo voorbij. Er ontplofte iets in mijn hoofd.
(Als er op dat moment een tegenligger was geweest)
(Als er op dat moment iemand achter me reed)
(Als er geen vangrail was geweest)
(Als ik niet snel terug de controle over mijn stuur had gevonden)
(Als ik dan toch Juno zou hebben meegenomen)
Oh.
Het is niets, ik heb niets.
Ik herhaalde het een paar keer. Een beetje pijn aan mijn oogkas, dat was alles.
Uiteindelijk vond ik de moed om uit te stappen om de schade te bekijken. Die is aanzienlijk: een diepe kras over de hele lengte van de auto en aan het portier is het metaal verfrommeld, al was het een vel papier.
Ik heb zoveel geluk gehad. Ik ben zo stom geweest. Ik heb zo veel geluk gehad.
Vrijdag wandelen we in een prachtig herfstbos. Oona probeert de vallende blaadjes te vangen en loopt over een boomstam over de rivier. Ze zal acht kilometer lang blijven zeggen dat we avontuurders zijn omdat dat nu eenmaal een beter woord is dan avonturiers. Juno wil niet in de draagzak. Nuno zal het zelef toen. Kimmen, kimmen! en daar gaat ze, met haar mini beentjes omhoog langs dikke boomwortels. Ik praat met mijn mama over vanalles en nog wat en geef een pistolet met pure chocolade aan mijn liefste.
Gewoon is goed.
Gewoon is echt goed.
Het komt kei hard binnen.
Abonneren op:
Posts (Atom)