En weer kan ze niet slapen.
Ze draait rusteloos in haar laken en verbiedt zichzelf aan hem te denken. Het is warm, zelfs ‘s nachts wanneer de zomerwarmte zich ongevraagd als een extra deken om haar heen legt. Haar lange haren liggen uitgespreid op het kussen, haar ogen wijd open. Ze ligt op haar zij en staart naar de witte muur. Zo ligt ze het liefst, zo heeft ze een heel canvas om haar geheimen en verlangens op te projecten, om te kunnen zien wat er door haar hoofd woelt.
Niet aan hem denken, dat maakt het erger. De slapeloosheid dan. De rest, dat is al erg, dat kan niet erger, dat kan niet nóg meer of nog heviger. Ze zucht diep. Nog meer warme lucht, nog minder zuurstof, het is zo vol in haar kamer. Ze wrijft een haar van haar rechterslaap tot achter haar oor en ze denkt aan de kapper waar hij ook gaat. Dat mag. De kapper is maar de kapper, nee, ze denkt niet aan hem.
De vorige keer had ze bij de kapper plots zevenentwintig euro moeten betalen. Ze had het biljet van twintig en het biljet van vijf dat ze van haar moeder had gekregen in de broekzak van haar jeans gepropt, maar dat was dus niet genoeg. De kapper mompelde iets over een verhoging van de prijs van het water en daar stond zij. Haar lange haren met frisse puntjes, mooi in vorm geblazen door het meisje dat ook haar haren had gewassen. Het was een mooi meisje, zo wou zij ook worden. Iets groter misschien, maar met net zulke borsten en fijne vingers en zo zelfzeker in haar handelingen. Shampoo inwrijven, haren kammen, het kappersmeisje aarzelde niet. En voor elke nieuwe beweging, had ze naar haar geglimlacht via de spiegel. Niet om goedkeuring te vragen of voor een bevestiging, maar om iets te delen, om te zeggen dat het goed gaat, dat het mooi wordt, dat het fijn is wat er tussen hen gebeurt, het kammen, het knippen, het blazen.
Twee euro te weinig. Ze draaide haar hoofd, maar het meisje was de dunne haren van een oude vrouw aan het wassen. En dan nog, zij had haar niet kunnen redden. Haar hoofd was rood, ze zag zich in drie spiegels tegelijk.
‘Ach kind, vraag het aan je moeder en kom straks nog twee euro brengen.’
Ze had de kapper aangestaard en voelde zich vernederd. Ze was groot, ze was rustig en trots geweest, ze had zonder aarzelen gesproken - de puntjes alsjeblief, en vooraan mag het wat korter -, ze had achteloos in magazines gebladerd en heel volwassen haar ogen gesloten tijdens het haren wassen. En nu maakte de kapper haar weer klein, hij maakte van haar het meisje dat ze was maar niet langer wou zijn.
‘Kom kind, zit er niet mee in. Vraag het aan je mama.’
Op dat moment zag ze ook hem in drie spiegels en hij was mooier dan ooit en ze kon zich niet voorstellen wat hij bij de kapper deed want het was perfect, zijn haar, zijn gezicht, de kleur van zijn hemd en zijn wenkbrauwen, alles was zacht aan hem, dat kleine vlekje op zijn wang, zijn lippen en dat putje in zijn kin, alleen die blik, nee, niet die blik. Hij keek naar haar zoals je naar een kind kijkt, en viste achteloos een muntstuk van twee euro uit zijn broekzak en drukte het in haar hand.
Op de witte muur in haar kleine kamer vol drukkende zomerhitte ziet ze opnieuw hoe zijn hand het muntstuk in het hare drukt. Het was een aanraking, van zijn hand en de hare, zij had het zicht voorgesteld, op vele manieren, al die avonden dat ze hier lag, in haar oude bed met een dekbedovertrek van een of ander tekenfilmfiguur dat ze vroeger leuk vond. Hoe hun handen elkaar zouden raken, en hoe ze niets zouden zeggen, alleen maar zouden kijken. Vorige week was er niets gezegd en ze hadden alleen maar gekeken, maar het was het ergste wat het maar kon zijn. Want hoe zij daar stond, en hoe hij haar raakte en hoe de kapper naar haar keek, het was zo onvermijdelijk, zo duidelijk, zo weinig gelijkend op wat zij zich had verbeeld.
Ze is nog een kind. Een kind van vijftien, maar een kind.
Ze draait zich op haar andere zij, weg van de muur, weg van de herinnering, weg van hem. Ze probeert aan ijsjes te denken, aan een zwembad, aan het boek dat ze zou vragen voor haar verjaardag.
Het zou nog een lange zomer worden vol slapeloze zwoele nachten, maar dan zwoel zoals het voor meisjes van vijftien is: je begrijpt alles van de wereld maar het is nog niet voor jou. Je zit er middenin, je ademt het, je voelt de hitte, je poriën staan net zo open als die van andere vrouwen, maar zij kunnen het zwoele voluit beleven en zij, zij kan alleen maar kijken.
Ze staat er middenin maar het glijdt langs haar heen, ze kan helemaal niets.